ECLI:NL:RBNHO:2018:8921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
C/15/278982 / KG ZA 18-716
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over fosfaatrechten tussen melkveehouders op Texel met toepassing van de Meststoffenwet

In deze zaak, die op 16 oktober 2018 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen melkveehouders op Texel, waarbij de voorzieningenrechter zich moet buigen over de toepassing van artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet. De eisers, V.O.F. De Eendracht, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waarbij zij verzoeken om 378 kg fosfaatrechten over te schrijven. De Eendracht c.s. stelt dat zij in 2015 jongvee heeft uitgeschaard naar de gedaagden en dat de fosfaatrechten op basis van de feitelijke situatie verdeeld moeten worden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wetgever met de invoering van lid 5 van artikel 23 van de Meststoffenwet heeft beoogd om een eerlijke verdeling van fosfaatrechten te waarborgen in situaties waarin melkvee niet het gehele jaar op één plaats is gehouden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Eendracht c.s. recht heeft op een deel van de fosfaatrechten die aan de gedaagden zijn toegekend, en heeft de vordering van de Eendracht c.s. in grote lijnen toegewezen. De gedaagden zijn veroordeeld om binnen zeven dagen de fosfaatrechten over te schrijven, met een dwangsom bij niet-naleving. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen melkveehouders in het kader van de Meststoffenwet en de gevolgen van de wetgeving voor hun bedrijfsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
NB/LJS
zaaknummer / rolnummer: C/15/278982 / KG ZA 18-716
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2018
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. DE EENDRACHT,
gevestigd te De Cocksdorp,
2.
[eiser 1],
wonend te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres 1],
wonend te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
5.
[eiseres 2],
wonend te [woonplaats 4] ,
eisers,
advocaat: mr. J.T.A.M. van Mierlo te Zwolle,
tegen
1. de vennootschap onder firma
FA. [gedaagde 1],
gevestigd te Den Hoorn,
2.
[gedaagde 2],
wonend te [woonplaats 5] ,
3.
[gedaagde 3],
wonend te [woonplaats 6] ,
gedaagden,
advocaat: mr. S. Jansen te Alkmaar.
Partijen worden hierna De Eendracht c.s. en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 september 2018 met 6 producties
  • de brief van 25 september 2018 van de zijde van De Eendracht c.s., met 6 producties
  • de brief van 27 september 2018 van de zijde van [gedaagden] , met 10 producties
  • de brief van 28 september 2018 van de zijde van De Eendracht c.s., met één productie
  • de brief van 1 oktober 2018 van de zijde van [gedaagden] , met 2 producties
  • de mondelinge behandeling van 2 oktober 2018
  • de pleitnota van De Eendracht c.s.
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.Uitgangspunten

2.1.
De Eendracht c.s. exploiteert een melkveehouderij te De Cocksdorp, gemeente Texel. De Eendracht c.s. verwerkt een deel van de door haar koeien geproduceerde melk zelf door onder andere het maken van kaas. De overige melk wordt aan een melkfabriek geleverd. Op 12 september 2018 bedroeg het totaal aantal runderen 192 stuks.
2.2.
[gedaagden] exploiteert een agrarisch bedrijf te Den Hoorn, gemeente Texel. Haar activiteiten bestaan uit het fokken en houden van gemiddeld 100 schapen en het inscharen van 28 stuks jongvee voor de melkveehouderij. Als secundaire activiteit exploiteert [gedaagden] een kampeerboerderij met 15 kampeerplaatsen.
2.3.
De Eendracht c.s. heeft in 2015 (periode 11 juni - 29 oktober), 2016 (periode 21 april - 26 september) en 2017 (periode 3 mei - 2 november) jongvee uitgeschaard naar [gedaagden] . Partijen hebben daartoe een mondelinge overeenkomst gesloten. De Eendracht c.s. betaalde hiervoor aan [gedaagden] een vergoeding van € 1,75 per dier per dag. De dieren werden gedurende de uit-/inscharingsperiode in het Identificatie & Registratie systeem van de Rijksdienst geregistreerd op het uniek bedrijfsnummer (UBN) van [gedaagden] In de perioden voor en na uitscharing verbleef het jongvee op het bedrijf van De Eendracht c.s..
2.4.
Het aantal dieren dat door De Eendracht c.s. was uitgeschaard en door [gedaagden] was ingeschaard bedroeg op 2 juli 2015 28 stuks jongvee, te weten 27 pinken (jongvee van één jaar of ouder, die niet hebben gekalfd) en een stier.
2.5.
In verband met het terugdringen van de fosfaatproductie door de Nederlandse melkveehouderij is met ingang van 1 maart 2017 in werking getreden de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 februari 2017, nr. WJZ/17023701, houdende de invoering van de verplichting tot betaling van een geldsom (Regeling fosfaatreductieplan 2017), gepubliceerd in de Staatscourant van 17 februari 2017, nr. 9915 en nadien gewijzigd.
Artikel 1, lid 1 aanhef en onder a, c en d van deze regeling luidt:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. houder: houder als bedoeld in artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van runderen, die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking;
c. rund: vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd of rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd, waarbij onder rund wordt verstaan een dier als bedoeld in (…), en dat is geregistreerd in het I&R-systeem;
d. referentieaantal: aantal runderen van de houder dat op 2 juli 2015 in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met 4%, (…).
Artikel 11 lid 1 van deze regeling luidt:
Indien een houder aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden.
2.6.
Op verzoek van De Eendracht c.s. heeft [gedaagden] voor het jaar 2017 ingestemd met een zogenoemde uitschaarverklaring als bedoeld in artikel 11 Regeling fosfaatreductieplan 2017, op grond waarvan het in artikel 1, lid 1 onder d, Regeling fosfaatreductieplan 2017 bedoelde referentieaantal voor De Eendracht c.s. in het jaar 2017 werd verhoogd met 27 pinken.
2.7.
Per 1 januari 2018 is de gewijzigde Meststoffenwet (Mw) in werking getreden.
De voor deze zaak relevante bepalingen van deze wet luiden als volgt:
Artikel 21b lid 1:
Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35;
artikel 23 lid 3:
Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd. Artikel 21a, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing;
en artikel 23 lid 5:
Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.
2.8.
In de 'Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2017, nr. WJZ / 17177092, tot vaststelling van de datum waarvoor een landbouwer zich kan melden voor verhoging van het op een bedrijf rustende fosfaatrecht', Staatscourant 2017, nr. 69891, is bepaald dat de melding als bedoeld in artikel 23 lid 5 Mw kan worden ingediend tot 1 april 2018.
2.9.
Bij beschikking van 5 januari 2018 is op basis van het aantal dieren dat op 2 juli 2015 geregistreerd was op het UBN van De Eendracht c.s., het aantal fosfaatrechten voor De Eendracht c.s. vastgesteld op 6.387 kg.
2.10.
Bij beschikking van 10 januari 2018 is op basis van het aantal dieren dat op 2 juli 2015 geregistreerd was op het UBN van [gedaagden] , het aantal fosfaatrechten voor [gedaagden] vastgesteld op 614 kg.
2.11.
De Eendracht c.s. heeft [gedaagden] herhaaldelijk gevraagd mee te werken aan het indienen van het formulier 'In- en uitscharen' als bedoeld in artikel 23 lid 5 Mw, waarbij de aan [gedaagden] toegekende 614 kg. fosfaatrechten overeenkomstig de feitelijke situatie in 2015 (140 dagen bij [gedaagden] en 225 dagen bij De Eendracht c.s.) tussen hen zouden worden verdeeld. [gedaagden] heeft dat geweigerd.
2.12.
De marktwaarde van één kilogram fosfaat is ongeveer € 270,-. Fosfaatrechten zijn overdraagbaar, zij het dat bij overdracht een ‘afroming’ plaatsvindt van 10%. Deze afroming blijft achterwege, indien in- en uitschaarder vóór 1 april 2018 gebruikmaken van de in artikel 23 lid 5 Mw bedoelde mogelijkheid.

3.Het geschil

3.1.
De Eendracht c.s. vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om 378 kg. netto fosfaatrechten over te schrijven op naam van v.of. De Eendracht, waarbij de 10 procent afroming voor rekening van [gedaagden] komt, door alle daartoe vereiste handelingen te verrichten, onder andere via de website van RVO ‘mijnrvo’, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Daartoe heeft De Eendracht c.s. het volgende - zakelijk weergegeven - gesteld. Een redelijke toepassing van de tussen partijen gesloten in- en uitscharingsovereenkomst brengt met zich dat de fosfaatrechten conform de perioden van houderschap in diezelfde verhouding tussen partijen worden verdeeld. Ook de wetgever heeft met het invoeren van artikel 23 lid 5 Mw onderkend dat recht moet worden gedaan aan de feitelijke situatie indien een bedrijf op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard, maar die uitscharingsregeling niet gedurende het hele jaar van kracht was. In dit geval waren de dieren totaal 140 dagen uitgeschaard naar [gedaagden] en stonden ze 225 dagen bij De Eendracht c.s. op stal. Daarom maakt De Eendracht c.s. aanspraak op 225/365 deel van de 614 kg. fosfaatrechten die aan [gedaagden] zijn toegewezen. De Eendracht c.s. heeft (spoedeisend) belang bij overdracht van de fosfaatrechten omdat zij in 2018 de aan haar toegekende fosfaatrechten fors zal overschrijden, ondanks verkoop van 22 dieren eerder in het jaar. Een overschrijding zal leiden tot een forse bestuursrechtelijke of strafrechtelijke boete. Indien De Eendracht c.s. de 378 kg. netto fosfaatrechten verkrijgt, dan is de overschrijding vrijwel geheel ongedaan gemaakt. Als de overdracht van 378 kg. netto fosfaatrechten uitblijft moet De Eendracht c.s. nog eens 25% van haar veestapel verkopen, wat verder ten koste gaat van de melkopbrengsten en de continuïteit van het bedrijf. De Eendracht c.s. is niet in staat om de benodigde fosfaatrechten bij te kopen.
Daartegenover heeft [gedaagden] de aan haar toegewezen fosfaatrechten niet volledig nodig voor haar bedrijfsvoering, waarbij zij gedurende 140 dagen per jaar jongvee inschaart. Het 140/365 deel van de fosfaatrechten is daarvoor voldoende. Door onder de gegeven omstandigheden haar medewerking aan de overdracht van de fosfaatrechten te onthouden, handelt [gedaagden] onrechtmatig jegens De Eendracht c.s..
3.3.
[gedaagden] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - tot haar verweer aangevoerd. Zij schaart al vanaf 1998 jaarrond gemiddeld 28 stuks jongvee in voor verschillende melkveehouders op Texel tegen een vergoeding van € 1,75 per dier per dag. In de perioden dat [gedaagden] geen jongvee van De Eendracht c.s. had, heeft zij dus jongvee voor andere melkveehouders ingeschaard. Dat blijkt onder andere uit de stallijsten die [gedaagden] heeft overgelegd. De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt door fosfaatrechten toe te kennen aan de houder van melkvee. Op 2 juli 2015 was [gedaagden] houder van 28 stuks jongvee in diercategorie 102. Hierdoor heeft de minister 614 kg fosfaatrechten aan [gedaagden] toegekend, die zij ieder jaar volledig benut. De Eendracht c.s. heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eigen fosfaatrechtenbeschikking en die van [gedaagden] , zodat deze formele rechtskracht hebben verkregen. Het nalaten om bezwaar en beroep in te stellen behoort voor rekening en risico van De Eendracht c.s. te blijven.
Het inscharen van jongvee is een belangrijk onderdeel van het verdienmodel van [gedaagden] ; dit betreft 60% van haar inkomsten. Indien [gedaagden] 420 kg netto fosfaatrechten (378 kg netto + 10% afroming is 42 kg netto) aan De Eendracht c.s. moet overdragen kan zij (met inbegrip van de door haar in maart 2018 gekochte 93,69 kg netto fosfaatrechten) nog slechts 13 stuks jongvee inscharen, in plaats van 32 stuks. Als [gedaagden] de fosfaatrechten moet bijkopen betekent dat een aanzienlijke investering. Hierdoor stijgt de prijs voor het inscharen naar minimaal € 2,75 per dier per dag. Het zal moeilijk zijn om voor die prijs uitschaarders op Texel te vinden. [gedaagden] zal hierdoor waarschijnlijk de inschaar-activiteiten moeten beëindigen en daarmee loopt zij ook het risico dat de Wnb-vergunning en de vergunning voor de kampeerboerderij zal worden ingetrokken. Het verlies van de 420 kg netto fosfaatrechten zal derhalve tot aanzienlijke inkomensschade leiden.
De Eendracht c.s. heeft daartegenover geen belang bij de verkrijging van de fosfaatrechten van [gedaagden] omdat zij op basis van de veestapel in september 2018 over voldoende fosfaatrechten beschikt. De Eendracht c.s. heeft als uitschaarder bovendien jarenlang voordelen gehad aan de in- en uitschaarafspraak met [gedaagden] . Zij kon daardoor op 2 juli 2018 op haar locatie meer melkkoeien melken waarvoor zij in januari 2018 ook de fosfaatrechten heeft gekregen. Wanneer De Eendracht c.s. nu de fosfaatrechten van [gedaagden] zou kunnen claimen, betekent dit dat De Eendracht c.s. in feite dubbel zal worden beloond in fosfaatrechten. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De Eendracht c.s. heeft aangevoerd dat een beslissing op de vordering op korte termijn voor haar van belang is, omdat zij aan de hand daarvan kan beslissen of zij haar veestapel dit jaar nog verder moet saneren of niet. Hoe langer zij teveel vee heeft, hoe hoger de boete aan het eind van het jaar. De Eendracht c.s. heeft dit voldoende onderbouwd en daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Bestuursrechtelijke mogelijkheden
4.2.
[gedaagden] heeft betoogd dat De Eendracht c.s. niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de bestuursrechtelijke mogelijkheden om de toekenning van fosfaatrechten aan te vechten.
Met De Eendracht c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet valt in te zien op welke wijze De Eendracht c.s. bezwaar had kunnen maken tegen de aan [gedaagden] toegekende beschikking.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft De Eendracht c.s. daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat bezwaar tegen haar eigen beschikking geen enkele kans van slagen zou hebben gehad, omdat die beschikking op de wet is gebaseerd. In het onderhavige geschil gaat het om de civielrechtelijke uitleg van de overeenkomst tussen De Eendracht c.s. en [gedaagden]
De Eendracht c.s. kan daarom in haar vordering worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagden] verplicht is om mee te werken aan overdracht van fosfaatrechten aan De Eendracht c.s. Die vraag moet worden beantwoord tegen de achtergrond van de in- en uitschaarovereenkomst tussen partijen en de betekenis van de verplichtingen uit de Meststoffenwet.
Het hiervoor onder 2.7 geciteerde artikel 23 lid 5 Mw is tot stand gekomen na een amendement in de tweede kamer.
De toelichting op het amendement van de leden Dik-Faber en Geurts luidt als volgt:
“Dit amendement regelt dat de boeren die gezamenlijk overeenkomen dat zij de fosfaatrechten willen herverdelen vanwege uitgeschaard vee, daartoe gefaciliteerd worden. Dit kan eenvoudigweg via een formulier bij RvO.
Van belang is dat bij deze incidentele overdracht van fosfaatrechten geen afroming plaatsvindt. Dit is in dit amendement als volgt geregeld. Het fosfaatrecht van de landbouwer die melkvee had uitgeschaard bij toekenning wordt verhoogd. Om te voorkomen dat dit leidt tot toekenning van teveel fosfaatrechten, wordt tegelijkertijd het fosfaat van de inscharende landbouwer verlaagd. Dit sluit aan bij verhoging van het fosfaatrecht bij overname van een beëindigd bedrijf (artikel 23, vierde lid).
De partij waarnaar het melkvee wordt uitgeschaard zal in de regel gewoon een bedrijf zijn (waar formeel een landbouwer in de zin van de Meststoffenwet voor verantwoordelijk is). Ook terreinbeherende organisaties kunnen via deze weg fosfaatrechten overdragen als zij dat wensen als gevolg van inscharing.”Kamerstukken II, 2016/17, 34 532, nr. 68.
De bepaling is helder en de toelichting ook, in het geval dat de inscharende landbouwer instemt. Dan “worden” de fosfaatrechten van de inschaarder verlaagd en “worden” die rechten van de uitschaarder verhoogd. Opmerkelijk genoeg is niet geregeld wat er dient te gebeuren als de inscharende landbouwer geen instemming verleent. Dat dit niet altijd het geval zou zijn, was allerminst denkbeeldig. De fosfaatrechten vertegenwoordigen immers zeer aanzienlijke waarden.
4.4.
Partijen zijn het er in deze procedure over eens dat de telling van vee op de peildatum 2 juli 2015 min of meer willekeurig is. De Eendracht c.s. had haar 28 stuks rundvee op 11 juni 2015 uitgeschaard naar [gedaagden] heeft onderbouwd dat zij tot 11 juni 2015 28 stuks rundvee van een andere melkveehouder op Texel had ingeschaard en dat met dezelfde vrachtwagen, waarmee het vee naar die melkveehouder is teruggebracht, het vee van De Eendracht c.s. is aangevoerd. Zou de peildatum een maand eerder zijn geweest, dan zouden de fosfaatrechten voor de 28 stuks rundvee aan De Eendracht c.s. zijn toebedeeld.
4.5.
Om te beoordelen wat de bedoeling van de wetgever is geweest voor gevallen, zoals in deze zaak aan de orde, heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op de Handelingen van de tweede kamer die betrekking hebben op de wijzigingen van de Meststoffenwet op dit onderdeel.
Handelingen Tweede Kamer 6 december 2016
Mevrouw Dik-Faber(ChristenUnie)
Dan kom ik op de peildatum. Met de vertraging die het wetsvoorstel heeft opgelopen en het uitstellen van de ingangsdatum komt de peildatum van juli 2015 steeds verder in het verleden te liggen. Daarmee gaat de meting van het aantal stuks vee op 2 juli 2015 enorme consequenties hebben voor de situatie na tweeënhalf jaar. Dit levert veel onrechtvaardige situaties op. De peildatum valt als een hakbijl in de sector neer. Ziet de staatssecretaris ook dat de peildatum van 2 juli 2015 voor sommige bedrijven zeer nadelig uitpakt, bijvoorbeeld omdat zij net op deze datum een mindere bezetting hadden? Bij het melkquotum werd bijvoorbeeld een jaargemiddelde aangehouden. Ik heb daarom een amendement ingediend, om ondernemers de keuze te laten om het gemiddelde over een halfjaar doorslaggevend te laten zijn als dit gunstiger uitpakt dan de huidige peildatum.
Dit wetsvoorstel leidt tot veel disproportionele situaties bij individuele bedrijven. We hebben veel schrijnende verhalen gehoord en gelezen via gesprekken, e-mails en ook de hoorzitting in de Kamer. Zo'n 20% van de melkveehouders had bijvoorbeeld op de peildatum melkvee of jongvee in het weideseizoen uitgeschaard naar grond van derden. Bij deze bedrijven komt de klap het hardst aan. De eigenaar van de dieren krijgt uiteindelijk niet de fosfaatrechten. Waarom kiest de staatssecretaris niet voor een eenmalige regeling waarbij onderling een herverdeling van rechten kan worden afgesproken?
De heerGeurts(CDA):
Het CDA ziet de peildatum van 2 juli 2015 als een knelpunt. De ChristenUnie-fractie heeft samen met ons een amendement ingediend waarin naast de referentiedatum een referentieperiode wordt geregeld. Daarmee is naar onze verwachting het probleem met uitgeschaard vee grotendeels opgelost.
Staatssecretaris Van Dam:
De heer Dijkgraaf stelde nog een vraag over het uitscharen van jongvee. Hij zei dat dit eigenlijk moet worden toegerekend aan de fosfaatproductie. Volgens mij vroeg mevrouw Dik-Faber daar ook naar. Ondernemers kunnen dat onderling regelen. De ondernemer die rechten krijgt voor ingeschaarde dieren kan die rechten overdragen aan de eigenaar van de dieren. Vaak staan de dieren een halfjaar bij de een en een halfjaar bij de ander. Daar kan men onderling afspraken over maken. Het wetsvoorstel staat dat niet in de weg.
MevrouwDik-Faber(ChristenUnie):
Een aanzienlijk percentage van de knelgevallen bestond uit boeren die hun vee op de peildatum hadden uitgeschaard. Volgens mij had 20% van de boeren daarmee te maken. De staatssecretaris gaf even heel snel aan dat de wet dit niet belemmert, maar ik ben er verder in gedoken en heb begrepen dat sommige boeren dat onderling willen. Het moet wel even een haakje in de wet hebben om te voorkomen dat er bij die overdracht, die ook geregistreerd moet worden, afroming plaatsvindt.Ik gebruik mijn interruptie even om aan te geven dat er een amendement komt.
Staatssecretaris Van Dam:
Het amendement op stuk nr. 30 over de peildatum van 2 juli wil aan melkveehouders de keuze bieden om in plaats van voor 2 juli te kiezen voor het gemiddelde over de periode 1 januari tot 2 juli. Dat zorgt ervoor dat iedereen zal kiezen wat voor hem of haar het meest voordelig is en betekent dus dat er meer fosfaatrechten worden toebedeeld en dat de generieke korting hoger zal moeten worden. Er zal ook melkvee bijvoorbeeld dubbel geteld worden. Dat leidt tot een hogere generieke korting. Dat vind ik niet wenselijk en om die reden ontraad ik dit amendement.
In haar amendement op stuk nr. 68 spreekt mevrouw Dik-Faber over een uitzondering voor uitgeschaard vee. Dat amendement bepaalt dat er verrekening tussen twee bedrijven kan plaatsvinden om te corrigeren voor het in- en uitscharen van melkvee. Die verrekening wordt niet gezien als een overdracht waarop afroming van toepassing is. Daarmee heeft mevrouw Dik-Faber een mogelijke oplossing voor de kwestie met in- en uitgeschaard vee. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.
4.6.
Amendement nr. 68 is vervolgens met vrijwel algemene stemmen aangenomen en uiteindelijk lid 5 van artikel 23 Mw geworden.
Het hiervoor vermelde amendement nr. 30 zou een oplossing hebben opgeleverd voor de verdeling van de fosfaatrechten. Deze oplossing komt overeen met wat De Eendracht c.s. in deze kort geding procedure vordert. Gelet op de reactie van de staatssecretaris echter niet, omdat dat voorstel geen rechtvaardige verdeling van de fosfaatrechten zou opleveren, maar omdat het ongewenste nevengevolgen zou kunnen opleveren (dubbeltelling), die in strijd waren met het uitgangspunt van beperking van de fosfaatproductie. Om die reden heeft de staatssecretaris het amendement ontraden en de tweede kamer heeft het vervolgens verworpen.
Nadat het wetsvoorstel door de tweede kamer inclusief amendement nr. 68 was aangenomen, is het in de eerste kamer behandeld. Ook toen zijn er vragen gesteld over de toepassing van de wet bij uitgeschaard vee.
4.7.
Eerste Kamer: (schriftelijke vragen van de Vaste Kamercommissie 20-1-2017, antwoord van de Staatssecretaris 6-2-2017)
Kamerstuk I, 34532, Nr. E
Vraag:
In dit kader vragen deze leden in het bijzonder aandacht voor twee relevante aspecten. Allereerst voor de gekozen peildatum van 2 juli 2015. In hoeverre is dit een reële peildatum? Waarom is niet gekozen voor een gewogen gemiddelde uit een reeks van peilmomenten? Deze ene datum kan zeer ongelukkig uitpakken voor individuele ondernemers. Stel dat een bedrijf vee had uitgeschaard of elders had gehuisvest op deze datum. Hoe wordt daarmee omgegaan? En stel dat een bedrijf net voor 2 juli 2015 was getroffen door een mastitis-uitbraak en daardoor tijdelijk minder vee had – een niet onwaarschijnlijk scenario – hoe wordt daarmee omgegaan? Is – en daarmee komen deze leden op het tweede punt – de knelgevallenregeling ruimhartig genoeg om in een dergelijke situatie te voorzien?
Antwoord:
Op grond van het aangenomen amendement van de Tweede Kamerleden Dik-Faber en Geurts (Kamerstukken II, 2016/17, 34532, nr. 66(moet zijn: 68 – opmerking voorzieningenrechter)
) is in het wetsvoorstel zoals dit thans ter behandeling in uw Kamer ligt een voorziening opgenomen (artikel 23, vijfde lid) landbouwers de mogelijkheid biedt om, voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, te melden en aan te tonen dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard. Indien gemeld en aangetoond, wordt het fosfaatrecht dat aan de betreffende landbouwer wordt toegekend verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op 2 juli 2015 had ingeschaard, met diens instemming, verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.
4.8.
Ten slotte zijn aan de huidige minister door de vaste kamercommissie vragen gesteld over deze problematiek.
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 29 maart 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de fosfaatrechten (Kamerstuk
33 037, nr. 281).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 april 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.
33 037 Mestbeleid
Nr. 288 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vraag:
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de verdeling van fosfaatrechten in het geval er sprake is van het in- en uitscharen van jongvee. Kan de Minister aangeven in hoeverre bedrijven die op 2 juli 2015 jongvee uitgeschaard hadden de beschikking hebben gekregen over fosfaatrechten voor dit jongvee, zoals die mogelijkheid is geboden via artikel 23, vijfde lid, van de Meststoffenwet? Hoe waardeert de Minister de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de verdeling van rechten tussen in- en uitschaarders (ECLI:NL:RBNNE:2018:1107, gepubliceerd op 3 april 2018)?
Antwoord:
Bij RVO.nl zijn tot nu toe een kleine 500 verklaringen van uitscharing binnengekomen. Dat betekent dat deze ondernemers overeenstemming hebben over de verdeling van de fosfaatrechten.
De genoemde uitspraak betreft een uitspraak in kort geding. Het gaat hier om een civielrechtelijk geschil tussen twee ondernemers waarin de staat geen partij is. Het past mij als Minister niet om mij over deze zaak uit te laten.
4.9.
Uit al het voorgaande leidt de voorzieningenrechter af dat het telkens de bedoeling is geweest om de fosfaatrechten toe te kennen volgens een verdeelsleutel, als het vee niet het gehele jaar op één plaats heeft gestaan. De wetgever heeft niet geregeld wat het gevolg zou zijn, indien de desbetreffende melkveehouders er onderling niet uit zouden komen. Kennelijk is de beslissing daarover aan de rechter overgelaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van de parlementaire geschiedenis in het onderhavige geval de fosfaatrechten dienen te worden verdeeld tussen de inschaarder en uitschaarder. Dit oordeel past ook in de strekking van de gewijzigde Meststoffenwet om (in totaal) niet meer fosfaatrechten toe te kennen dan de grootte van de veestapel per 2 juli 2015.
4.10.
De voorzieningenrechter deelt dus het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, in de uitspraak, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBNNE:2018:1107. In dit geval komt dat erop neer dat De Eendracht c.s. recht heeft op 225/365 deel van de 614 kg fosfaatrechten (= 378 kg.) die aan [gedaagden] zijn toegewezen en [gedaagden] dus op 140/365 deel daarvan (= 236 kg.). In zoverre is de vordering van De Eendracht c.s. toewijsbaar.
4.11.
In de verhouding tussen De Eendracht c.s. en [gedaagden] zijn de rechten dan zo verdeeld, dat in totaal 1/1 deel fosfaatrecht per stuk rundvee wordt toegekend. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter precies de bedoeling van de wetgever geweest.
[gedaagden] heeft ter zitting onderbouwd dat hij op deze wijze te weinig fosfaatrechten heeft om zijn normale bedrijfsvoering voort te zetten, omdat het hij hele jaar rond 28 koeien op zijn land of in zijn stal heeft staan. Echter, de redenering die voor de verhouding tussen De Eendracht c.s. en [gedaagden] geldt, geldt ook voor de verhouding tussen [gedaagden] en andere melkveehouders die in 2015 koeien op het land van [gedaagden] hadden uitgeschaard. (volgens de als productie 9 overgelegde opgave van [gedaagden] waren dat [naam 1] en [naam 2] ). Ten opzichte van die melkveehouders geldt voormelde verdeling ook, waardoor [gedaagden] in totaal zijn fosfaatrechten voor 28 koeien kan behouden. Aangezien die andere melkveehouders in deze procedure geen partij zijn, kan de voorzieningenrechter daarover echter niet beslissen.
4.12.
De vordering tot vergoeding van 10% van voormelde rechten in verband met de afroming is niet geschikt om in kort geding toe te wijzen. De voorzieningenrechter acht namelijk niet uitgesloten dat het ministerie, gelet op al het voorgaande, voor melkveehouders in de situatie van De Eendracht c.s. en [gedaagden] een uitzondering wil maken en ook bij een overdracht na 1 april 2018 geen afroming zal toepassen. De wetgever is over de situatie waarin De Eendracht c.s. en [gedaagden] verkeren niet duidelijk geweest en de rechtspraak op dit onderdeel is pas ontstaan na 1 april 2018.
4.13.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan [gedaagden] , die uit oogpunt van proportionaliteit zal worden gematigd als na te melden.
4.14.
[gedaagden] is voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.
2.7.
Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis 378 kg. fosfaatrechten over te schrijven op naam van De Eendracht c.s. door alle vereiste handelingen daartoe, onder andere via de website van RVO ‘mijnrvo’, te verrichten;
5.2.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij in gebreke blijft om aan de veroordeling onder 5.1. te voldoen, een dwangsom verbeurt van € 20.000,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van De Eendracht c.s. begroot op € 734,81 voor verschotten en op € 980,- aan salaris advocaat;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] tevens in de nakosten, aan de zijde van De Eendracht c.s. bepaald op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- voor salaris advocaat indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en op 16 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.