In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingediend tegen Deutsche Lufthansa A.G. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht LH2301 van Amsterdam naar München op 26 november 2016. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagiers zijn omgeboekt naar vlucht LH2303, die met een vertraging van 2 uur en 48 minuten in München aankwam. Deutsche Lufthansa betwistte de vordering en stelde dat de passagiers geen recht hadden op compensatie omdat de vertraging minder dan drie uur was. De kantonrechter oordeelde echter dat de annulering van de vlucht op zich al recht gaf op compensatie, ongeacht de duur van de vertraging bij de alternatieve vlucht. De rechter stelde vast dat Deutsche Lufthansa niet kon aanvoeren dat de passagiers de verkeerde rechtspersoon hadden aangeklaagd, aangezien de passagiers in hun vordering enkel 'Lufthansa' hadden genoemd. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde Deutsche Lufthansa tot betaling van € 1.431,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Verordening, en dat de argumenten van Deutsche Lufthansa niet opgingen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 november 2018.