ECLI:NL:RBNHO:2018:9302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
6221097 \ CV EXPL 17-7100
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht en aankomstvertraging

In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingediend tegen Deutsche Lufthansa A.G. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht LH2301 van Amsterdam naar München op 26 november 2016. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagiers zijn omgeboekt naar vlucht LH2303, die met een vertraging van 2 uur en 48 minuten in München aankwam. Deutsche Lufthansa betwistte de vordering en stelde dat de passagiers geen recht hadden op compensatie omdat de vertraging minder dan drie uur was. De kantonrechter oordeelde echter dat de annulering van de vlucht op zich al recht gaf op compensatie, ongeacht de duur van de vertraging bij de alternatieve vlucht. De rechter stelde vast dat Deutsche Lufthansa niet kon aanvoeren dat de passagiers de verkeerde rechtspersoon hadden aangeklaagd, aangezien de passagiers in hun vordering enkel 'Lufthansa' hadden genoemd. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde Deutsche Lufthansa tot betaling van € 1.431,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Verordening, en dat de argumenten van Deutsche Lufthansa niet opgingen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6221097 \ CV EXPL 17-7100
Uitspraakdatum: 7 november 2018
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]

allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A. Bos
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa A.G.,
gevestigd te Keulen (Duitsland)
verwerende partij
verder te noemen: Deutsche Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben een vorderingsformulier (formulier A) ingediend, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017.
1.2.
Deutsche Lufthansa heeft hierop schriftelijk gereageerd met een verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 december 2017.
1.3.
De passagiers zijn in de gelegenheid gesteld op het verweer te reageren. Nadat aan de passagiers daarvoor uitstel is verleend, hebben zij voor tweede keer - zonder daarvoor enige reden op te geven - uitstel verzocht. Dit laatste uitstel is geweigerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Deutsche Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagiers vervoerd dienden te worden door Lufthansa CityLine van Amsterdam naar München met vluchtnummer LH2301 op 26 november 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De geplande aankomststijd van de vlucht in München was 10:15 uur. De passagiers zijn omgeboekt naar vlucht LH2303, welke vlucht om 12:58 uur in München is aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van “Lufthansa” gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Deutsche Lufthansa en/of Lufthansa CityLine heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken “Lufthansa” te veroordelen tot betaling van:
- € 1.250,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat “Lufthansa” vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Daarnaast maken de passagier aanspraak op betaling door “Lufthansa” (sic) van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Deutsche Lufthansa betwist de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Deutsche Lufthansa is dat zij ten onrechte in deze procedure is betrokken en dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn. Deutsche Lufthansa voert in dit verband aan dat niet zij, maar Lufthansa CityLine de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was en dat Deutsche Lufthansa enkel de tickets heeft uitgegeven. Deutsche Lufthansa en Lufthansa CityLine zijn volgens Deutsche Lufthansa twee verschillende rechtspersonen Dit verweer slaagt niet. Uit het formulier A blijkt niet dat de passagiers hebben bedoeld Deutsche Lufthansa in rechte te betrekken. Er staat enkel “Lufthansa”. Vervolgens heeft Deutsche Lufthansa ervoor gekozen - tevens inhoudelijk -verweer te voeren. Blijkens de producties bij het formulier A is er voorafgaand aan deze procedure contact geweest met “Lufthansa German Airlines”. Hieruit wordt niet duidelijk of deze reactie is gestuurd namens Deutsche Lufthansa dan wel Lufthansa CityLine. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de Verordening een hoog niveau van bescherming van luchtreizigers beoogt te waarborgen. Deutsche Lufthansa kan zich er in deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet op beroepen dat de passagiers de verkeerde rechtspersoon in rechte hebben betrokken. Deutsche Lufthansa kan zich steeds verhalen op Lufthansa CityLine op grond van artikel 13 van de Verordening.
4.3.
Deutsche Lufthansa heeft voorts aangevoerd dat de passagiers geen aanspraak kunnen maken op compensatie, omdat de vlucht is geannuleerd en de passagiers slechts met een aankomstvertraging van 2 uur 48 minuten in München zijn aangekomen. Volgens Deutsche Lufthansa betekent het enkele feit dat de vlucht is geannuleerd niet dat de passagiers tot compensatie gerechtigd zijn. Toekenning van compensatie zou in dit geval volgens Deutsche Lufthansa leiden tot een onterecht onderscheid tussen annuleringen en aankomstvertragingen. Volgens Deutsche Lufthansa volgt uit het Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 dat passagiers met een aankomstvertraging van meer dan drie uren recht hebben op compensatie. Gelet hierop is er volgens Deutsche Lufthansa geen rechtvaardiging te vinden in het feit dat de Verordening aan de enkele annulering de consequentie verbindt dat de passagier dan recht heeft op compensatie, zonder dat wordt bekeken hoe groot het tijdsverlies daadwerkelijk is. Volgens Deutsche Lufthansa moet de letterlijke tekst van de Verordening worden losgelaten. Een “zuivere” toepassing van het doel en strekking van de Verordening dan wel het Sturgeon-arrest betekent volgens Deutsche Lufthansa dat indien een passagier minder dan drie uren later dan bedoeld aankomst op de eindbestemming, ongeacht de oorzaak van die latere aankomst, de passagier dan niet tot compensatie is gerechtigd.
4.4.
De kantonrechter volgt dit verweer niet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van Sturgeon-arrest niet kan worden geoordeeld dat er geen onderscheid bestaat dan wel dient te worden gemaakt tussen geannuleerde en vertraagde vluchten. In voormeld arrest is immers voor recht verklaard dat de artikelen 2, sub l, 5 en 6 van de Verordening aldus moeten worden uitgelegd dat een vertraagde vlucht, ongeacht de duur van de vertraging, ook al is deze lang, niet als geannuleerd kan worden beschouwd wanneer zij overeenkomstig de oorspronkelijke planning van de luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd. In overweging 33 van voormeld arrest staat voorts het volgende:
“In de tweede plaats wordt volgens artikel 2, sub l, van verordening nr. 261/2004 bij de annulering van een vlucht, anders dan bij de vertraging ervan, een oorspronkelijk geplande vlucht niet uitgevoerd. Geannuleerde en vertraagde vluchten vormen dus twee duidelijk onderscheiden categorieën van vluchten. Uit deze verordening kan dus niet worden afgeleid dat een vertraagde vlucht als een „geannuleerde vlucht” kan worden gekwalificeerd op de loutere grond dat de vertraging enige tijd of zelfs lang heeft geduurd”.
De kantonrechter oordeelt voorts dat uit de Verordening niet volgt dat een annulering van de vlucht per definitie tot compensatie leidt. In artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii van de Verordening is immers bepaald dat passagiers recht hebben op compensatie, tenzij aan de passagiers een andere vlucht wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt. Vast staat dat Lufthansa de passagier geen vlucht heeft aangeboden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii van de Verordening. De passagiers zijn immers meer dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming aangekomen. Dat dit minder is dan drie uren, doet niet ter zake.
4.5.
Nu Deutsche Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht dan wel hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Deutsche Lufthansa, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen of een gerechtelijke schikking aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Deutsche Lufthansa tot betaling aan de passagiers van € 1.431,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.250,00 vanaf 26 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Deutsche Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 223,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open