ECLI:NL:RBNHO:2018:9416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor reiskosten naar ziekenhuis; afwijzing door gemeente Velsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen over de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand voor reiskosten naar een ziekenhuis. De eiser had in 2016 en 2017 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten, die door de gemeente waren afgewezen. De rechtbank had eerder, op 18 januari 2018, een uitspraak gedaan waarin het besluit van de gemeente om de aanvragen af te wijzen was vernietigd, en de gemeente was opgedragen een nieuw besluit te nemen.

In het bestreden besluit van 27 maart 2018 handhaafde de gemeente de eerdere afwijzingen, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet in overeenstemming was met haar eerdere uitspraak. De rechtbank stelde vast dat de gemeente geen hoger beroep had ingesteld tegen de eerdere uitspraak, wat betekende dat de gemeente het nieuwe besluit moest nemen met inachtneming van de eerdere oordelen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen voor bijzondere bijstand onterecht was, omdat de gemeente niet had aangetoond dat de reiskosten van eiser niet onder de Zorgverzekeringswet vielen.

De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om eiser bijzondere bijstand te verlenen voor de reiskosten ter hoogte van € 342,38 en heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Cortet),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: C. de Greef).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag van 10
juni 2016 voor bijzondere bijstand voor reiskosten naar een ziekenhuis over 2015 afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers aanvraag van 25 november 2016 voor bijzondere bijstand voor reiskosten naar een ziekenhuis in 2016 afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 7 maart 2017 heeft verweerder de primaire besluiten in stand gelaten onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit I.
Het tegen het besluit op bezwaar van 7 maart 2017 ingediende beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 18 januari 2018 gegrond verklaard (zaaknummer: HAA 17/1993). De rechtbank heeft het besluit van 7 maart 2017 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 27 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de primaire besluiten in stand gelaten onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit I.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor de toepasselijke regelgeving en voor de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan deze procedure en voorafgaan aan het bestreden besluit verwijst de rechtbank naar voornoemde uitspraak van 18 januari 2018.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen met de volgende motivering. De vergoeding van reiskosten wegens medische behandelingen is geregeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) in artikel 2.14 van het Besluit zorgverzekering (Bzv). Het Bzv is gebaseerd op de Zorgverzekeringswet (Zvw) en deze wet wordt in beginsel als een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Participatiewet (Pw) beschouwd. De reiskosten van eiser vallen niet onder artikel 2.14 van het Bzv en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Anders dan eiser stelt kunnen zijn reiskosten niet worden vergoed indien de kosten om budgettaire redenen niet door de voorliggende voorziening worden vergoed. Immers uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat niet meer relevant is of bepaalde kostensoorten om budgettaire redenen al dan niet worden vergoed.
3. Eiser betwist dat sprake is van een voorliggende voorziening die toereikend en passend is voor de vergoeding van zijn reiskosten. Eiser voldoet niet aan de situaties van artikel 2.14, eerste lid, van het Bzv en kan dus geen aanspraak maken op vergoeding van zijn reiskosten vanuit de Zvw. Uit de toelichting bij de Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet (Regeling) blijkt echter dat budgettaire redenen ten grondslag liggen aan het beperken van de vergoeding van reiskosten tot de in artikel 2.14, eerste lid, van de Bzv genoemde situaties. Eiser betwist het standpunt van verweerder dat niet meer relevant is of reiskosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening worden vergoed. Verweerder heeft het bestreden besluit niet genomen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2018 en heeft de aanvragen voor bijzondere bijstand ten onrechte afgewezen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 18 januari 2018. Dat betekent dat het bestreden besluit diende te worden genomen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld.
5. In de uitspraak van 18 januari 2018 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“4.2 De reiskosten van eiser zijn niet een vorm van reiskosten die wegens medische behandelingen op grond van de Zvw voor vergoeding in aanmerking komen. Eisers reiskosten behoren niet tot het basispakket van de ziektekostenverzekeraar. Dat volgt ook uit de afwijzing van de ziektekostenverzekeraar. Daarmee heeft de wetgever op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze gemaakt om een van de kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten. De Pw dient zich in het algemeen bij die keuze aan te sluiten. Dit is alleen anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan bestaat wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen. Eiser heeft betoogd dat de door hem gemaakte reiskosten noodzakelijk zijn maar om budgettaire redenen niet (meer) worden vergoed. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hiervan “in dit geval geen sprake is”. Verweerder heeft dit standpunt niet gemotiveerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat de kosten noodzakelijk zijn maar uitsluitend toch voor vergoeding op grond van artikel 35 van de Pw in aanmerking kunnen komen als zij eerst wel werden vergoed en vervolgens om budgettaire redenen niet meer. De gemachtigde van verweerder kon niet toelichten waar deze uitleg op is gebaseerd en waarom deze uitleg er hier toe heeft geleid dat de aanvraag is afgewezen. Daarom is het beroep gegrond. Bij gebrek aan een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering kan het bestreden besluit van verweerder in zoverre niet in stand blijven. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen.”
De rechtbank heeft het besluit van 7 maart 2017 vernietigd “
voor zover daarbij de aanvraag is afgewezen op grond van het standpunt dat de door eiser gemaakte kosten niet om budgettaire redenen niet op grond van een voorliggende voorziening worden vergoed”. De rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet is genomen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2018. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Gelet op de informatie waarover de rechtbank thans beschikt en het belang van eiser zal de rechtbank zelf voorzien.
7. Bij het primaire besluit I heeft verweerder het verzoek om bijzondere bijstand voor reiskosten naar een ziekenhuis over 2015 afgewezen omdat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht niet mogelijk is. In bezwaar heeft eiser daartegen aangevoerd dat het niet mogelijk is vooraf exact te weten hoeveel reiskosten in een bepaald jaar gemaakt zullen worden en het hem praktischer leek deze kosten te bundelen en dan een aanvraag te doen. Hij heeft zich beroepen op de beleidsregels. De rechtbank overweegt dat (bijzondere) bijstand in beginsel niet kan worden verleend met terugwerkende kracht (artikel 44, eerste lid, van de Pw). Evenwel kunnen zich omstandigheden voordoen op grond waarvan verlening met terugwerkende kracht niet kan worden geweigerd, bijvoorbeeld als het onmogelijk is een aanvraag in te dienen voordat de kosten zich voordoen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Verweerder hanteert buitenwettelijk begunstigend beleid voor aanvragen voor bijzondere bijstand (artikel 3 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Velsen): aanvragen kunnen worden ingediend tot een half jaar na ontvangst van de nota. Volgens vaste rechtspraak dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Uit het door eiser bij zijn aanvraag van 10 juni 2016 verstrekte overzicht blijkt dat alle nota’s dateren van meer dan een half jaar voor het indienen van bijzondere bijstand voor deze kosten. Dit betekent dat het primaire besluit I in overeenstemming is met het gevoerde beleid en dat verweerder dus op consistente wijze toepassing heeft gegeven aan dit beleid. De bezwaren van eiser zijn ongegrond.
8. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag bijzondere bijstand afgewezen omdat er een voorliggende voorziening is die passend en toereikend wordt geacht (artikel 15 van de Pw). Eiser heeft dit in bezwaar bestreden en betoogd dat zijn kosten wel moeten worden vergoed omdat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de kosten voor ziekenvervoer om budgettaire redenen zijn beperkt. Gezien het vorenoverwogene is het bezwaar van eiser gegrond. De rechtbank zal het primaire besluit II herroepen en deze uitspraak in plaats daarvan stellen. De aanvraag is ingediend op 24 november 2016. Uit het daarbij verstrekte overzicht blijkt dat de nota’s dateren uit de periode van 11 januari 2016 tot 15 november 2016. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan bijzondere bijstand in beginsel niet worden verleend met terugwerkende kracht. Van omstandigheden op grond waarvan verlening met terugwerkende kracht niet kan worden geweigerd, is in dit geval niet gebleken. Op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder kunnen aanvragen voor bijzondere bijstand worden ingediend tot een half jaar na ontvangst van de nota. In dit geval betekent dat dat de nota’s ingediend vanaf 24 mei 2016 voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. Gezien de aard van de ziekte van eiser en de frequentie en duur van het vervoer valt niet uit te sluiten dat eiser in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor reiskosten naar een ziekenhuis over 2016. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat verweerder over perioden in 2017 en 2018 bijzondere bijstand heeft toegekend voor reiskosten in verband met medische behandelingen. De rechtbank draagt verweerder op eiser bijzondere bijstand te verstrekken voor reiskosten voor medische behandeling ter hoogte van in totaal € 342,38 (de 19 nota’s van 14 juni 2016 tot en met 15 november 2016).
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond;
  • verklaart de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit II gegrond, herroept het primaire besluit II en bepaalt dat verweerder eiser bijzonder bijstand toekent ter hoogte van € 342,38;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.