ECLI:NL:RBNHO:2018:9545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3761
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake strijdig gebruik van pand binnen bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in een pand in Haarlem woont dat volgens het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Waarderpolder" niet voor bewoning is bestemd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, had verzoeker op 16 maart 2018 gelast om het gebruik van het pand als woning te staken, met een dreiging van dwangsommen bij overtreding. Verzoeker stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat de gemeente akkoord was met de bewoning, omdat hij documenten had ontvangen waarin een woonfunctie werd vermeld. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door de gemeente die verzoeker de verwachting konden geven dat bewoning was toegestaan. Bovendien was er geen zicht op legalisatie van de situatie, aangezien de gemeente niet bereid was om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bewoning. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De belangen van de gemeente en de handhaving van het bestemmingsplan wogen zwaarder dan de belangen van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3761
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Brandwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om binnen zes maanden na verzending van het besluit het gebruik van het pand aan de [adres] te Haarlem (het pand) als woning te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor de eerste geconstateerde overtreding, € 20.000,- voor de tweede geconstateerde overtreding en € 30.000,- voor de derde geconstateerde overtreding. Om aan de last te voldoen dient verzoeker de badkamer, de volledig ingerichte keuken en de slaapgelegenheid te verwijderen uit het pand.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 12 september 2018 heeft verweerder de bereidheid uitgesproken geen controle uit te voeren voor 15 oktober 2018. Ter zitting heeft verweerder aangeven dat de uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden afgewacht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Aangezien de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van spoedeisend belang.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op het perceel [adres] te Haarlem staat een pand dat in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Waarderpolder” is gelegen binnen de bestemming “Bedrijventerrein”. Op 13 april 2017 is door een medewerker van verweerder een inspectie uitgevoerd in het pand. Deze medewerker heeft geconcludeerd dat een tweetal personen het pand bewoont.
4. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, welk besluit hij bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het pand in strijd met het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Waarderpolder” voor bewoning wordt gebruikt en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
5. Niet in geschil is dat het pand in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Waarderpolder” wordt gebruikt als woning.
6.1
Verzoeker betoogt dat hij niet wist dat hij in overtreding is en dat hij er op mocht vertrouwen dat verweerder akkoord was met de bewoning van het pand. Verzoeker is jarenlang door verweerder aangeschreven als bewoner van het pand. Alle stukken en aanslagen voor de gemeente- en waterschapsbelasting die eiser heeft ontvangen wijzen op een legaal gebruik als woning. Het pand is ook als woning opgenomen in de Basisregistratie Personen (voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie). Het feitelijk gebruik van het pand kan geen grondslag zijn voor verweerders verklaring dat de stukken uitgaan van een woonfunctie. Zo heeft verzoeker op 31 augustus 2005 een WOZ-beschikking ontvangen, terwijl hij destijds nog niet in het pand woonde.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat het mogelijk is dat voormalig medewerker van verweerder, [naam] , in 2005 namens verweerder akkoord is gegaan met bewoning van het pand. Dat verklaart dat een woonfunctie is opgenomen in de kadastrale registratie van 17 juni 2005 op het adres [adres] te Haarlem. Verzoeker is momenteel de communicatie met [naam] in kaart aan het brengen.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Op grond van de Wet Basisregistratie Personen is de gemeente verplicht verzoeker in te schrijven op het adres waar hij woonachtig is. Dit betekent echter niet dat wonen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Omdat verzoeker het pand feitelijk in gebruik heeft als woning, kunnen de daarbij behorende belastingen worden geheven. Dat verzoeker al jarenlang het pand bewoont en verweerder niet eerder handhavend heeft opgetreden maakt het gebruik niet legaal. Het enkele tijdsverloop doet dat ook niet. Bovendien is niet gebleken van een aan verweerder toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezegging waaraan verzoeker de verwachting mocht ontlenen dat hij het pand mocht bewonen.
Ter zitting heeft verweerder aan het voorgaande toegevoegd dat de kadastrale registratie uitgaat van het feitelijk gebruik van een pand. Het is weliswaar niet te achterhalen of verzoeker in 2005 feitelijk in het pand woonde, maar blijkens de kadastrale registratie werd er vanaf 2005 wel vanuit gegaan dat het pand bewoond werd. Dat verklaart ook waarom verzoeker de gemeentelijke belastingaanslagen heeft ontvangen.
6.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:52). Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder een dergelijke toezegging aan verzoeker heeft gedaan. Er is weliswaar gebleken dat verzoeker van de gemeente Haarlem stukken heeft ontvangen waarin vermeld is dat het pand een woonfunctie heeft, maar dat kan niet worden aangemerkt als een aan verweerder toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging dat bewoning is toegestaan, waaraan verzoeker verwachtingen kan ontlenen. Voor het opnemen van een woonfunctie in de kadastrale registratie en het heffen van gemeentelijke belastingen is namelijk geen voorwaarde dat bewoning van een pand is toegestaan. Evenmin is thans gebleken dat het pand is geregistreerd met een woonfunctie, omdat voor (bedrijfs)bewoning destijds toestemming is gegeven door [naam] namens verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Verzoeker voert aan dat concreet zicht bestaat op legalisatie van de situatie. Verzoeker heeft op 18 juni 2018 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend bij verweerder voor de activiteit met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Dat verweerder niet voornemens is om mee te werken aan het legaliseren van de bewoning van het pand neemt niet weg dat verzoeker op basis van de kruimelgevallenregeling recht heeft op (tijdelijke) bewoning. Verweerder moet eerst de ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag beoordelen en een definitief besluit daaromtrent nemen voordat kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder is niet voornemens medewerking te verlenen aan de omzetting naar een bedrijfswoning. Verweerder heeft dit ook al aan verzoeker medegedeeld ten tijde van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning van 10 april 2015, omdat een bedrijfswoning een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Het enkele feit dat verweerder niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid omgevingsvergunning te verlenen volstaat volgens vaste jurisprudentie voor het oordeel dat geen concreet zicht op jurisprudentie bestaat. Bovendien toetst verweerder ex-tunc in de bezwaarfase. De thans lopende aanvraag om omgevingsvergunning is daarom niet van belang bij de beoordeling of ten tijde van het handhavingsbesluit concreet zicht op legalisatie bestond.
7.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder kon volstaan met de mededeling dat hij niet bereid is mee te werken aan legalisatie van de huidige situatie. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3575) volgt dat in beginsel het enkele feit dat het desbetreffende college van burgemeester en wethouders niet bereid is omgevingsvergunning te verlenen volstaat voor het oordeel dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Overigens heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom hij niet bereid is mee te werken aan legalisatie van de overtreding. Mocht alsnog een legaliserende omgevingsvergunning worden verleend aan verzoeker, dan kan dat niet af doen aan het bestreden besluit, gelet op de door verweerder en de rechtbank te verrichten ex-tunc toetsing. Verweerder was derhalve, anders dan door verzoeker is betoogd, niet verplicht te wachten met het nemen van het bestreden besluit totdat hij op de aanvraag van 18 juni 2018 heeft beslist. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Voorts voert verzoeker aan dat zijn belang en de belangen van de ondernemers die in de nabijheid van het pand een bedrijf exploiteren er toe zou moeten leiden dat verzoeker moet worden toegestaan om het pand te gebruiken als woning. De exploitanten van de omliggende bedrijven hebben nooit geklaagd en kwalificeren de aanwezigheid van de woning als positief.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van bedrijven die zich willen vestigen in de Waarderpolder en het tegengaan van ongewenste precedentwerking zwaarder weegt dan het belang van eiser. Het belang van de economie is er in gelegen dat bedrijvigheid in de Waarderpolder niet wordt beperkt door de functie wonen vanwege de strengere eisen die de milieuwetgeving stelt. Voorts kan het voor de hulpdiensten onduidelijk zijn hoe ze moeten handelen bij calamiteiten als er in bepaalde panden onrechtmatig wordt gewoond. Bovendien kunnen bedrijven voor zaken zoals veiligheid, inbraakpreventie en onderhoud van de panden andere middelen inzetten en is bewoning niet noodzakelijk.
8.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding hoefde te zien af te zien van handhavend optreden. Zoals verweerder heeft betoogd kan het door verzoeker aangevoerde belang, dat is gelegen in veiligheid, inbraakpreventie en onderhoud van de panden, door het inzetten van andere middelen worden bereikt en is bewoning van het pand daarvoor dus niet noodzakelijk. Verweerder heeft aan de door hem genoemde belangen die gediend zijn met handhaving naar het oordeel van de voorzieningenrechter aldus meer gewicht kunnen toekennen dan aan de belangen van verzoeker en de ondernemers in de nabijheid van verzoeker. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhavend optreden niet onevenredig is gelet op de betrokken belangen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande heeft het beroep van verzoeker thans geen redelijke kans van slagen. Van belangen die rechtvaardigen dat desondanks een voorlopige voorziening moet worden getroffen is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat een aantal politieke partijen vragen heeft gesteld aan de burgemeester van de gemeente Haarlem over het handhavingstraject in de Waarderpolder is onvoldoende voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit geldt ook voor de aangevoerde omstandigheid dat verzoeker in beroep nog een ander licht kan werpen op de communicatie rondom de aanvraag om omgevingsvergunning van 10 april 2015 en meer duidelijkheid kan verschaffen over de communicatie met /toezeggingen van [naam] in 2005. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om artikel 886 van de Awb toe te passen, nu verzoeker heeft aangegeven zijn beroepsgronden nog nader te zullen aanvullen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.