ECLI:NL:RBNHO:2018:9618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
6190613 \ CV EXPL 17-6724
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengewone omstandigheden bij staking

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Orlando naar Amsterdam, met een tussenstop in Frankfurt. De vlucht van Frankfurt naar Amsterdam (LH992) werd geannuleerd, waardoor de passagiers 4 uur en 45 minuten later op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een staking van piloten. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet had aangetoond dat de annulering van vlucht LH992 was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De rechter stelde vast dat de staking niet onvoorzienbaar was en dat Lufthansa onvoldoende had gedaan om de staking te voorkomen. Daarom was Lufthansa verplicht om compensatie te betalen aan de passagiers.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Lufthansa veroordeeld tot betaling van € 2.400,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de passagiers toegewezen. De rechter heeft ook bepaald dat Lufthansa nakosten moet betalen indien zij niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan de veroordeling voldoet. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6190613 \ CV EXPL 17-6724
Uitspraakdatum: 7 november 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

handelend voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige kind
2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. F. Slinkert (DAS)
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 juli 2017 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers diende te vervoeren van Orlando naar Frankfurt (vluchtnummer LH465) op 28 november 2016 en aansluitend van Frankfurt naar Amsterdam (vluchtnummer LH992) op 29 november 2016.
2.2.
Vlucht LH992 is geannuleerd. Lufthansa heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht. De passagiers zijn uiteindelijk 4 uur en 45 minuten later op hun eindbestemming aangekomen dan oorspronkelijk gepland.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagier sub 1 is samen met [wettelijk vertegenwoordiger] door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens de minderjarige [passagier sub 2] (passagier sub 2) te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2017, althans vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
- de proceskosten en voor het geval niet binnen 10 dagen na de datum van dit vonnis aan dit vonnis wordt voldaan, de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat zij geen compensatie is verschuldigd, omdat vlucht LH992 is geannuleerd ten gevolge van een buitengewone omstandigheid, te weten een staking van piloten van Lufthansa, waaronder de piloten die vlucht LH992. De staking is volgens Lufthansa een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Verordening. Lufthansa stelt dat een staking met als gevolg annuleringen van vluchten een buitengewone omstandigheid is, omdat Lufthansa de staking niet kon voorkomen. Van Lufthansa kon in redelijkheid niet gevergd worden om in te stemmen met de eisen van (de vakbond van) de piloten en daarnaast heeft Lufthansa de rechter gevraagd de staking te verbieden, maar de vorderingen van Lufthansa zijn afgewezen, aldus Lufthansa. Volgens Lufthansa is een staking niet bedrijfsinherent. In dit geval wist Lufthansa eerst in avond van 27 november 2016 dat er op 29 november 2016 zou worden gestaakt. Volgens Lufthansa kon van haar niet worden verwacht te veronderstellen dat al haar vluchten vanaf 29 november 2016 zouden worden geannuleerd, omdat niet bekend was welke bemanningen op 29 november 2016 zouden staken. Het was volgens Lufthansa onmogelijk om alle passagiers die reserveringen op 29 november 2016 hadden binnen 48 uur om te boeken naar andere vluchten.
4.2.
Subsidiair voert Lufthansa aan dat aan de passagiers hoogstens een bedrag van € 250,00 per passagier aan compensatie toekomt, omdat de afstand van de geannuleerde vlucht LH992 van Frankfurt naar Amsterdam minder dan 1.500 kilometer bedroeg. In dat verband voert Lufthansa aan dat er sprake is van twee losse vluchten, waarbij het eerste deel van Orlando naar Frankfurt tijdig is uitgevoerd. Er is dan ook volgens Lufthansa geen sprake van een “gemiste aansluiting”. Voorts meent Lufthansa dat het arrest van het Hof “Folkerts” (van 26 februari 2013, C-11/11, hierna: Folkerts-arrest) geen betrekking heeft op het eerste deel van de vlucht dat zonder enig incident heeft plaatsgevonden. De vlucht van Orlando naar Frankfurt en van Frankfurt naar Amsterdam betreffen volgens Lufthansa twee deelbare prestaties. Indien aan de passagiers een bedrag van € 600,00 per passagier zou worden toegekend, dan zouden zij volgens Lufthansa worden bevoordeeld ten opzichte van andere passagiers die beschikten over een reservering voor vlucht LH992, terwijl het ongemak precies gelijk is.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat het tweede deel van de vlucht van de passagiers (LH992) is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat Lufthansa zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor Lufthansa. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Lufthansa beroept zich in dit verband op een staking van haar piloten.
5.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In het arrest van het Hof van 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:258, betreffende de vraag of een “wilde staking” van het van een aanmerkelijk deel van het vliegend personeel onder het begrip “buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, derde lid, van de Verordening valt, is onder andere het volgende overwogen:
“32 Als ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kunnen worden aangemerkt gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C-315/15, EU:C:2017:342, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33 Volgens overweging 14 van genoemde verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich in het bijzonder voordoen in gevallen van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
34 Het Hof heeft reeds kunnen verduidelijken dat de in die overweging genoemde omstandigheden niet noodzakelijkerwijs en automatisch gronden zijn voor vrijstelling van de in artikel 5, lid 1, onder c), van deze verordening opgenomen verplichting om compensatie te betalen (zie in die zin arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C-549/07, EU:C:2008:771, punt 22), en dat dus per geval moet worden beoordeeld of is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die in punt 32 van dit arrest in herinnering zijn gebracht”.
5.4.
Gelet op de hiervoor vermelde overwegingen van het Hof, dient per geval te worden beoordeeld of sprake is van een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter overweegt dat een staking van eigen personeel in de regel een protestgeluid is om een wens tot verbetering van het loon of andere arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten of om duidelijk te maken dat men het oneens is met (aangekondigd) beleid van de werkgever. Van belang is verder dat bepaald gebruikelijk is dat een personeelsvertegenwoordiger dan wel de vakbond de bij het betrokken personeel levende onvrede kenbaar maakt bij de werkgever en tracht daarover met haar in gesprek te geraken alvorens naar het (zware) middel van staking wordt gegrepen. Lufthansa heeft zeer uitgebreid verweer gevoerd op diverse punten, maar ten aanzien van de betreffende staking op 29 november 2016 heeft zij zeer summiere informatie verstrekt. Zij heeft met name verwezen naar de dagvaarding. Daarin staat dat er een staking was van 23 november 2016 tot en met 26 november 2016, dat Lufthansa op 27 november 2016 beperkt vluchten uitvoerde en dat er op 27 november 2016 opnieuw een staking werd aangekondigd voor 29 en 30 november 2016. Lufthansa heeft in het midden gelaten wat de eisen van (de vakbond van) de piloten waren. Er kan daarom niet worden beoordeeld of redelijkerwijs van Lufthansa kon worden gevergd aan die eisen te voldoen. Lufthansa heeft niet toegelicht of er in dit geval van te voren met de vakbond is gesproken of dat er onderhandelingen zijn gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de staking kort voor de datum van de onderhavige vlucht is aangekondigd, maar hieruit volgt niet per definitie dat de staking voor Lufthansa niet voorzienbaar was en ook niet dat Lufthansa er daadwerkelijk geen invloed op had om de staking te voorkomen. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de annulering van vlucht LH992 is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan haar komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer van Lufthansa overweegt de kantonrechter het volgende. Het Hof heeft in zijn Wegener-arrest van 31 mei 2018 (C-537/17), onder verwijzing naar zijn overwegingen in het Folkerts-arrest, onder andere het volgende overwogen:
“16. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het onomkeerbare tijdverlies dat het ongemak vormt waardoor het in verordening nr. 261/2004 bedoelde recht op compensatie ontstaat, zich voordoet wanneer de betrokken passagier aankomt op zijn eindbestemming. (…)
17. Het begrip „eindbestemming” wordt in artikel 2, onder h), van die verordening gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen (…).
18. Uit de bewoordingen „laatste vlucht” vloeit voort dat het begrip „rechtstreeks aansluitende vluchten” aldus moet worden opgevat dat het verwijst naar twee of meerdere vluchten die één geheel vormen voor het krachtens verordening nr. 261/2004 aan passagiers toekomende recht op compensatie (…).
19. Daarvan is sprake wanneer twee of meerdere vluchten in het kader van één enkele boeking zijn aangekocht (…)”.
Niet in geschil is dat de vluchten van Orlando naar Frankfurt en van Frankfurt naar Amsterdam in één reservering dan wel boeking zijn aangekocht. Net als in het Folkerts-arrest betekent dit dat in het onderhavige geval het tweede gedeelte van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel is geworden van het traject Orlando – Amsterdam en dat Amsterdam als eindbestemming heeft te gelden. Voorts is in artikel 7, eerste lid, van de Verordening bepaald dat bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen. Deze laatste bestemming was in dit geval Amsterdam. Gelet hierop dient voor de berekening van de compensatie uitgegaan te worden van de afstand tussen Orlando en Amsterdam. Van ongelijke behandeling van de passagiers in de onderhavige zaak ten opzichte van passagiers die Lufthansa in punt 10.9.1 van de conclusie van antwoord noemt is geen sprake, nu niet geoordeeld kan worden dat die (hypothetische) passagiers eveneens zijn geconfronteerd met een annulering van (een deel van) hun vlucht, die niet valt onder artikel 7, eerste lid, onder a of b van de Verordening. Vast staat dat de compensatie, gelet op de afstand van Orlando naar Amsterdam, op een bedrag van € 600,00 per passagier dient te worden vastgesteld.
5.6.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De primair gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben als bijlagen bij de dagvaarding slechts twee sommatiebrieven overgelegd. De passagiers hebben hiermee onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat zij ongelijk krijgt. Lufthansa heeft aangevoerd dat zij, indien zij wordt veroordeeld enig bedrag aan de passagiers te betalen, dit bedrag op eerste verzoek zal voldoen, zodat een veroordeling in de nakosten niet noodzakelijk is. De passagiers hebben hiertegen aangevoerd dat aan Lufthansa een termijn van tien dagen wordt gegund om aan het vonnis te voldoen. Lufthansa heeft dit niet betwist. Gelet hierop zullen ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten en nakosten is niet toewijsbaar met ingang van 10 dagen na de datum van dit vonnis, omdat Lufthansa ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. De kantonrechter zal de termijn om aan dit vonnis te voldoen voordat nakosten verschuldigd zijn, op dezelfde termijn bepalen als de termijn waarna wettelijke rente verschuldigd is.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagiers van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,10;
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 300,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt Lufthansa, voor zover zij niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de veroordeling heeft voldaan, tot betaling van € 75,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter