ECLI:NL:RBNHO:2018:9682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, [X], wonende te [Z], tegen de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door verweerder op 15 februari 2018. De navorderingsaanslag was berekend op een belastbaar inkomen van € 3.870.485, met een belastingrente van € 409.551. Verweerder had de navorderingsaanslag gehandhaafd in een uitspraak op bezwaar, waartegen verzoeker beroep had ingesteld.

Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was om te oordelen over het verzoek tot voorlopige voorziening inzake de navorderingsaanslag, maar niet over de invorderingsmaatregelen die daaruit voortvloeiden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van de voorlopige voorziening. Ondanks het feit dat er een dwangbevel was uitgevaardigd, was er geen sprake van daadwerkelijke invorderingsmaatregelen en was er geen acute financiële noodsituatie aangetoond.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak. De uitspraak werd gedaan door mr. A.A. Fase, in aanwezigheid van griffier R. van der Vecht, en werd openbaar uitgesproken op 9 november 2018. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4149

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 15 februari 2018 aan verzoeker voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.870.485. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 409.551 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij brief van 28 september 2018 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 24 oktober 2018 (met bijlage) een reactie gegeven naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitspraak zonder mondelinge behandeling van het verzoek.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
3. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en verweerder heeft hierop bij het bestreden besluit beslist. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat hij niet bevoegd is te oordelen voor zover verzoeker heeft verzocht om schorsing van de naar aanleiding van de navorderingsaanslag en het bestreden besluit genomen invorderingsmaatregelen.
De voorzieningenrechter is daarentegen wel bevoegd te oordelen over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake de navorderingsaanslag.
4. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker met zijn verzoek de rechtsgevolgen van de navorderingsaanslag voorlopig te schorsen dan wel de navorderingsaanslag te schorsen, in feite vraagt om uitstel van betaling van de navorderingsaanslag. Ofschoon dit in feite een invorderingskwestie betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij in beginsel wel de mogelijkheid heeft tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, echter, dit kan uitsluitend indien de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat de navorderingsaanslag onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd (vgl. De uitspraak van 12 maart 2003 van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSGR:2003:AV4371).
Deze toetsing kan daarom slechts een marginale zijn.
5. Alvorens de voorzieningenrechter toekomt aan de marginale toetsing van de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag, zal eerst moeten worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat hierdoor sprake is van een acute financiële noodsituatie voor verzoeker.
6. Verzoeker heeft gesteld dat sprake is van uitwinning van vermogensbestanddelen waardoor een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Verzoeker heeft voorts gesteld dat de door verweerder gepretendeerde claim zo groot is dat daarvoor thans geen middelen aanwezig zijn.
7. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende. Uit de als bijlage bij de brief van verweerder van 24 oktober 2018 gevoegde brief van (eveneens) 24 oktober 2018 van de Ontvanger van de Belastingdienst blijkt onder meer dat ten aanzien van verzoeker wordt gehandeld als ware hem uitstel van betaling verleend met betrekking tot genoemde navorderingsaanslag. Ofschoon tegen verzoeker op 15 februari 2018 in verband met geconstateerde betalingsachterstand ter zake van de navorderingsaanslag een dwangbevel is uitgevaardigd, is van een daadwerkelijke uitvoering van invorderingsmaatregelen geen sprake. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat ook anderszins niet is gebleken van een acute financiële noodsituatie, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek zicht richt tegen de naar aanleiding van de navorderingsaanslag en het bestreden besluit genomen invorderingsmaatregelen en
  • wijst het verzoek af voor zover gericht tegen het bestreden besluit en de navorderingsaanslag.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.