ECLI:NL:RBNHO:2018:9767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
C/15/278732 / KG ZA 18-701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kenbaarheid van huwelijkse voorwaarden en derdenbescherming in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Coskun, de opheffing van een executoriaal beslag dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Knaap, heeft gelegd op de woning van eiser. De vordering is gebaseerd op het argument dat gedaagde ten tijde van de beslaglegging op de hoogte had moeten zijn van de huwelijkse voorwaarden tussen eiser en zijn echtgenote, die derdenwerking hebben. De zaak is behandeld in kort geding op 25 oktober 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden niet kenbaar waren voor gedaagde op het moment van beslaglegging, wat betekent dat gedaagde zich niet kan beroepen op derdenbescherming zoals bedoeld in artikel 1:116 BW. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde het beslag rechtsgeldig heeft gelegd, omdat zij mocht aannemen dat eiser en zijn echtgenote in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 895,00. Het vonnis is uitgesproken op 8 november 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/278732 / KG ZA 18-701
Vonnis in kort geding van 8 november 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D. Coskun te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Knaap te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
  • de brief van de zijde van [gedaagde] van 23 oktober 2018 met producties 1 tot en met 4,
  • de e-mail van de zijde van [eiser] van 24 oktober 2018 met productie 7,
  • de mondelinge behandeling op 25 oktober 2018,
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 25 oktober 2018 zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Coskun voornoemd,
  • mr. Knaap.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [A.] (hierna: [A.]) hebben ten overstaan van notaris mr. [B.] (hierna: de Notaris) een akte huwelijkse voorwaarden laten opstellen. In deze op 25 maart 2009 verleden akte is – voor zover in dit geding relevant – het volgende opgenomen:
“(..)
Verklaringen vooraf
Zij gaan op
[datum]te
[plaats]met elkaar trouwen.
(..)
2. Uitsluiting gemeenschap van goederen
De echtgenoten zijn gehuwd buiten elke gemeenschap van goederen.”
2.2.
[eiser] en [A.] zijn [datum] niet met elkaar in het huwelijk getreden.
2.3.
[eiser] is blijkens de akte van levering van 9 maart 2010 enig eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de Woning).
2.4.
[eiser] en [A.] zijn op [datum] te [plaats] (wel) met elkaar in het huwelijk getreden.
2.5.
[gedaagde] heeft (loon)vorderingen op [A.] uit hoofde van twee vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaandstad, van 12 juli 2018 ([nummers]). Ter voldoening van deze vorderingen heeft [gedaagde] in augustus 2018 executoriaal beslag gelegd op de Woning.
2.6.
Gegevens uit het huwelijksgoederenregime kunnen worden verkregen door de beide achternamen en de datum van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap in te vullen. In de tot en met 17 oktober 2018 bijgewerkte gegevens in het huwelijksgoederenregister staat het volgende opgenomen:
“[eiser]
[A.]
Datum gehuwd: [datum]
Plaats gehuwd: [plaats]
Registratienummer: [nummer]
(Meest recente) registratie: Huwelijkse voorwaarden
Rechtbank : Noord-Holland, locatie Haarlem
Verleden op: [datum]
Datum inschrijving: [datum]”
2.7.
Op 18 oktober 2018 heeft een griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de Notaris meegedeeld dat de huwelijksdatum van [eiser] en [A.] in het huwelijksgoederenregister is gewijzigd naar [datum].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot opheffing van het beslag op de Woning en het staken van de executie op de vermogensbestanddelen van [eiser], binnen 24 uur na wijzen vonnis, onder verbeurte van een direct opeisbare boete van € 5.000,- voor elke keer of dag dat [gedaagde] zich niet houdt aan dat gebod;
II. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, onder de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het voor [gedaagde] ten tijde van beslaglegging op de Woning kenbaar was dat [eiser] en [A.] onder huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, waardoor die huwelijkse voorwaarden derdenwerking hadden tegenover [gedaagde]. Omdat de woning enkel aan [eiser] toebehoort heeft [gedaagde] ten onrechte beslag op de Woning gelegd. Het beslag dient om die reden te worden opgeheven en [gedaagde] moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] het door haar op de Woning gelegde beslag kan handhaven, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de huwelijkse voorwaarden van [eiser] en [A.] kenbaar waren voor [gedaagde] op het moment van beslaglegging op de Woning.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat uit de Basisregistratie Personen blijkt dat [eiser] en [A.] op [datum] zijn getrouwd. Bij invoering van die huwelijksdatum gekoppeld met de achternamen van [eiser] en [A.] in het huwelijksgoederenregister is niet gebleken van tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] mocht er derhalve van uitgaan dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het beslag dat de deurwaarder op de Woning heeft gelegd is dan ook rechtsgeldig, aldus [gedaagde].
4.3.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de huwelijkse voorwaarden op het moment van beslaglegging niet kenbaar waren voor [gedaagde] als bij de zoekopdracht in het huwelijksgoederenregister de huwelijksdatum [datum] werd ingevoerd. [eiser] stelt dat hij na het moment van executoriale beslaglegging meteen contact heeft opgenomen met de deurwaarder om hem te informeren over de huwelijkse voorwaarden. Tijdens dit gesprek heeft [eiser] de deurwaarder tevens geïnformeerd dat de deurwaarder deze voorwaarden had kunnen vinden door te zoeken op de datum van de huwelijkse voorwaarden, dan wel door contact op te nemen met de rechtbank waar de voorwaarden zijn gedeponeerd. [eiser] concludeert daarom dat [gedaagde] zich niet met succes op de derdenbescherming van artikel 1:116 BW kan beroepen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 1:116 lid 1 BW bepaalt dat bepalingen in huwelijkse voorwaarden aan derden die daarvan onkundig zijn slechts kunnen worden tegengeworpen, indien die bepalingen ingeschreven zijn in het openbaar huwelijksgoederenregister, gehouden ter griffie der rechtbank binnen welk rechtsgebied het huwelijk is voltrokken. Voor derdenbescherming is vereist dat de derde de huwelijkse voorwaarden niet kende; niet vereist is dat de derde ze ook niet had
behoevente kennen in de zin dat hij er onderzoek naar zou moeten doen, zoals zou gelden op grond van artikel 3:11 BW. [1] [gedaagde] hoefde derhalve, anders dan [eiser] stelt, na raadpleging van het huwelijksgoederenregister geen zelfstandig onderzoek te verrichten naar de huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] mocht er op het moment van beslaglegging vanuit gaan dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat haar de daarmee corresponderende verhaalsobjecten ten dienste stonden. De deurwaarder was daarom bevoegd om executoriaal beslag op de Woning te leggen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijkse voorwaarden thans wel kenbaar zijn. De rechtbank heeft in haar bericht van 18 oktober 2018 ook bevestigd dat vanaf de datum van het bericht de juiste gegevens in het huwelijksgoederenregister staan geregistreerd. Om die reden ligt de vraag voor of [gedaagde] het gelegde executoriale beslag kan handhaven.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt omtrent die vraag als volgt. Het standpunt van [eiser] dat de huwelijkse voorwaarden vanaf het moment dat [gedaagde] met de inhoud daarvan bekend is geworden aan haar kunnen worden tegengeworpen, is niet verenigbaar met de strekking van artikel 1:116 BW [2] . De derdenbescherming van voornoemd artikel knoopt immers aan bij de kenbaarheid van de huwelijkse voorwaarden op het moment van beslaglegging en strekt zich dan ook eveneens uit tot de daadwerkelijke beslaglegging. De voorzieningenrechter komt in het licht van het voorgaande tot het voorlopig oordeel dat van een onrechtmatig gelegd beslag en handhaving daarvan zoals door [eiser] gesteld geen sprake is, waardoor er in het onderhavige geval geen grond bestaat voor opheffing van het beslag. De vorderingen van [eiser] zullen om die reden worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] ter zitting gevraagd hoe zij de praktische uitvoering van de executie voor zich ziet. In reactie daarop heeft [gedaagde] laten weten met de deurwaarder in overleg te treden, nu de executie is overgenomen door de hypotheekbank. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij het beslag voornamelijk ziet als bewarende maatregel voor haar vorderingen op [A.], omdat [A.] het verhaal op allerlei manieren frustreert. De voorzieningenrechter overweegt dat eventueel toekomstig rijzende praktische problematiek ten aanzien van de executie niet tot een andere voorlopige beslissing leiden. Het bestek van dit kort geding leent zich er immers niet voor om ambtshalve vooruit te lopen op een dergelijke onzekere factor.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 895,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 895,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hensen op 8 november 2018. [3]

Voetnoten

1.Zie Memorie van Antwoord bij artikel 1:89 BW, MvA II, Parl. Gesch. InvW 1, p. 1178.
2.Zie o.m. Hof Leeuwarden 30 maart 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL9893.
3.type: 1467