ECLI:NL:RBNHO:2018:9868

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
C/15/278069 / HA ZA 18-555
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over samenlevingsovereenkomst en verdeling van goederen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. Zij hebben op 6 oktober 1997 een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere is bepaald dat geschillen over de uitleg van de overeenkomst voorgelegd moeten worden aan een onpartijdig persoon. De partijen hebben hun relatie beëindigd op 28 november 2012, waarna een notariële akte van Verdeling is opgemaakt. De eiseres, aangeduid als [naam 1], vordert in de hoofdzaak de verdeling van voertuigen die volgens haar tot de gemeenschap behoren. De gedaagde, aangeduid als [naam 2], heeft in een incident de rechtbank verzocht om [naam 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, stellende dat de rechtbank onbevoegd is omdat de samenlevingsovereenkomst bepaalt dat geschillen aan een onpartijdig persoon moeten worden voorgelegd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het geschil niet direct gaat om de uitleg van de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst, maar om de verdeling van goederen na beëindiging van de samenleving. De rechtbank concludeert dat partijen niet ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van hun recht op toegang tot de rechter. Daarom is de rechtbank bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De incidentele vordering van [naam 2] wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 2 januari 2019 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [naam 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/278069 / HA ZA 18-555
Vonnis in incident van 14 november 2018
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A.Th. Klaver te Hoorn Nh,
tegen
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. W. Doornink te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna [naam 1] en [naam 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad en samengewoond. Zij hebben op 6 oktober 1997 ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten. In deze samenlevingsovereenkomst is onder meer bepaald:
“Artikel 5
De inboedel (in de zin van artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek), alsmede vervoermiddelen, zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren, behoudens na te melden recht van partijen eigenaar te blijven van goederen waarvan partijen hebben vastgelegd of zullen vastleggen dat zij privé-eigendom blijven van één van hen.
(…)
Artikel 11
Alle geschillen welke tussen partijen mochten opkomen betreffende de uitleg van de bepalingen van deze overeenkomsten, zullen worden voorgelegd aan een onpartijdig persoon. Deze zal worden benoemd door partijen in onderling overleg en bij geschil door de kantonrechter, binnen wiens kanton de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen. Partijen zijn verplicht zich te onderwerpen aan het oordeel van de genoemde onpartijdige persoon. Zijn oordeel wordt beschouwd als een bindend advies.”
2.2.
Partijen hebben hun relatie per 28 november 2012 beëindigd. Op die datum is een notariële akte van Verdeling na beëindiging samenleving opgemaakt. In deze akte is onder meer bepaald:
“In onderling overleg zullen partijen ondermeer nog verdelen en aan elkaar leveren, voorzover deze tot de tussen hen bestaande gemeenschap hebben gehoord, de navolgende goederen:
1.
de tot de inboedel behorende zaken als bedoeld in artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan blijkt uit een aan deze akte te hechten inboedellijst;
(…)
3.
de vervoermiddelen, waaronder begrepen de fietsen, auto(‘s), caravan, boot en dergelijke zaken;
(…)”

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
De vordering van [naam 1] in de hoofdzaak ziet op de verdeling van de in de dagvaarding genoemde, volgens haar tot de gemeenschap behorende, voertuigen.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
[naam 2] vordert dat de rechtbank [naam 1] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten. [naam 2] legt daaraan ten grondslag dat de rechtbank op grond van artikel 11 van de samenlevingsovereenkomst niet bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Uit die bepaling volgt dat alle geschillen die tussen partijen mochten opkomen betreffende de uitleg van de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst, zullen worden voorgelegd aan een onpartijdig persoon. Ingevolge de laatste zin van artikel 11 wordt het oordeel van deze onpartijdige persoon beschouwd als een bindend advies. Nu onderhavig geschil voortvloeit uit de samenlevingsovereenkomst, is de rechtbank onbevoegd om hiervan kennis te nemen, aldus [naam 2] .
4.2.
[naam 1] voert verweer. Zij betwist dat het onderhavige geschil betrekking heeft op de uitleg van de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst. Het geschil ziet niet op de vermogensrechtelijke gevolgen van de samenleving, waarvoor de samenlevingsovereenkomst is aangegaan, maar op de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van de samenleving, meer in het bijzonder de daaruit voortvloeiende verplichting tot het verdelen van nog niet verdeelde voertuigen. Deze gevolgen hebben partijen geregeld in de akte van Verdeling na beëindiging samenleving van 28 november 2012. [naam 2] heeft betwist dat deze voertuigen tot de gemeenschap van partijen hebben behoord. Uit niets blijkt dat aan de zijde van [naam 2] enige twijfel bestaat over de uitleg van de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst of de akte van Verdeling na beëindiging samenleving, aldus [naam 1] .

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat uit artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een recht voortvloeit op toegang tot een gerecht bij wet ingesteld.
Op nationaal niveau kan dit recht worden afgeleid uit artikel 17 van de Grondwet, waarin is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.
5.2.
Partijen kunnen echter afstand doen van hun recht op toegang tot de rechter.
Als het gaat om een bindend advies in plaats van een uitspraak door de rechter is vereist dat partijen vrijwillig en ondubbelzinnig kiezen voor bindend advies ter beslechting van een tussen hen bestaand geschil of in de toekomst rijzende geschillen.
5.3.
Artikel 11 gaat over de
uitlegvan de bepalingen van de samenlevingsovereen-komst. In het onderhavige geschil gaat het niet – in ieder geval niet rechtstreeks – om de uitleg van de overeenkomst. Het geschil gaat over de omvang van de gemeenschap en de verdeling ervan. Op zijn minst hebben partijen hierdoor niet ondubbelzinnig afstand gedaan van hun recht op toegang tot de rechter. De rechtbank is dan ook bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
5.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
In het incident
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
bepaalt dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt.
In de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 januari 2019voor conclusie van antwoord aan de zijde van [naam 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CH