ECLI:NL:RBNHO:2019:10034

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
7423649
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkbijdragen en bijkomende kosten door Lecc Exploitatie De Horn B.V. tegen gedaagden

In deze zaak heeft Lecc Exploitatie De Horn B.V. (hierna: Lecc) een vordering ingesteld tegen de gedaagden, echtgenoten die eigenaar zijn van een bungalow op het Bungalowpark De Horn. De vordering betreft de betaling van parkbijdragen en bijkomende kosten, waaronder afvalkosten en kosten voor kabeltelevisie. De gedaagden hebben de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de verplichtingen tot betaling van de parkbijdrage niet zijn overgegaan op de Vereniging van Eigenaren en dat er geen juridische basis is voor de vordering van Lecc. De kantonrechter heeft de vordering van Lecc toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.120,24, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden gehouden zijn tot betaling van de geïndexeerde parkbijdrage en bijkomende kosten, en dat hun beroep op verjaring niet slaagt. De tegenvordering van de gedaagden is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden, die ongelijk hebben gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7423649 \ CV EXPL 18-8785 (rvk)
Uitspraakdatum: 4 december 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Lecc Exploitatie De Horn B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te Tuitjenhorn
eiseres
verder te noemen: Lecc
gemachtigde: K.W.A. van der Meer
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden] , dan wel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afzonderlijk
gemachtigde: E. Stoop

1.Het procesverloop

1.1.
Lecc heeft bij dagvaarding van 10 december 2018 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Lecc heeft hierop schriftelijk gereageerd en haar eis verminderd, waarna [gedaagden] een schriftelijke reactie hebben gegeven. Lecc heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
Bungalowpark De Horn (hierna: het bungalowpark) is een in Dirkshorn gelegen bungalowpark. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn echtgenoten en zij zijn sinds 1 april 2003 eigenaar van een houten huisje met nummer 738 gelegen op het bungalowpark.
2.2.
In de akte van levering (van hun huisje) is opgenomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jaarlijks een bedrag van € 450,- exclusief btw aan parkbijdrage dienen te betalen. Verder is in de akte van levering opgenomen dat de parkbijdrage per 1 januari van ieder jaar en voor het eerst per 1 januari 1994 wordt gewijzigd indien het gemiddelde van het indexcijfer vastgesteld door het Centraal Bureau voor de statistiek van regelingslonen voor volwassen werknemers in het particulier bedrijf en die van gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen is gestegen of gedaald.

3.De vordering

3.1.
Lecc vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 4.120,24.
3.2.
Lecc legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] op grond van de bepalingen in de akte van levering verplicht zijn om bij te dragen in de algemene kosten van het park (de parkbijdrage).
3.3.
[gedaagden] zijn de door De Horn B.V. aan Lecc gecedeerde vorderingen inzake de parkbijdrage over de jaren 2009 en 2010 (voordat Lecc eigenaar van de algemene delen van het bungalowpark werd) ad € 1.273,05 en 2010 ad € 1.147,65 verschuldigd. [gedaagden] hebben een bedrag van € 1.349,70 voldaan, zodat resteert een bedrag van € 1.071,-.
3.4.
Over de jaren 2012 tot en met 2018 (dus nadat Lecc eigenaar van het bungalowpark werd) zijn [gedaagden] een bedrag van € 4.401,44 aan parkbijdrage verschuldigd.
3.5.
Daarnaast zijn [gedaagden] op grond van de akte van levering gehouden om bij te dragen in de vaste en variabele afvalkosten en kabeltelevisie. Over de jaren 2012 tot en met 2018 gaat het om een bedrag van € 843,79.
3.6.
[gedaagden] hebben een bedrag van € 3.503,56 voldaan, zodat resteert een bedrag van € 1.741,67.
3.7.
Ook zijn [gedaagden] gehouden om de vooraf geschatte kosten van gas, water en elektriciteit (WEG) te voldoen. Over de periode tot april 2015 gaat het om € 163,21 en over de periode april 2015 tot september 2017 gaat het om € 295,94 (in totaal: € 459,15). [gedaagden] hebben een bedrag van € 76,06 betaald, zodat resteert een bedrag van € 383,09.
3.8.
[gedaagden] zijn de aan Lecc gecedeerde vorderingen inzake de vergoeding voor het onderhoud en gebruik van de algemene voorzieningen (eveneens gebaseerd op de akte van levering) over de jaren 2009 ad € 1.273,05 en 2010 ad € 1.147,65 verschuldigd. [gedaagden] hebben een bedrag van € 1.349,70 voldaan, zodat resteert een bedrag van € 1.071,-.
3.9.
Vanwege de te late betaling zijn [gedaagden] de wettelijke rente van € 563,41, gerekend tot 10 december 2018, verschuldigd.
3.10.
Omdat [gedaagden] ook na het versturen van een zogenaamde 14-dagenbrief niet binnen de daarin gestelde termijn tot betaling overgingen, zijn [gedaagden] de buitengerechtelijke incassokosten van € 499,13 verschuldigd.
3.11.
De totale vordering, zoals ingesteld bij dagvaarding, komt hiermee op € 4.258,30.
3.12.
Op 31 januari 2019, na dagvaarding, heeft Lecc een bedrag van € 138,06 van [gedaagden] ontvangen. Lecc heeft haar vordering met dit bedrag verminderd.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagden] betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – het volgende aan. De rechten en plichten, waaronder de verplichting tot het betalen van een parkbijdrage zoals opgenomen in het kettingbeding, uit de overeenkomst tussen De Horn B.V. en de afzonderlijke eigenaren zijn niet overgegaan op de Vereniging van Eigenaren Bungalowpark “De Horn” (VvE). De VvE heeft deze rechten later dan ook niet kunnen overdragen aan Lecc. Ook zijn de rechten en verplichtingen niet door De Horn B.V. gecedeerd aan de VvE en later aan Lecc, nu een akte van cessie ontbreekt en geen mededeling is gedaan. In eerdere procedures is ten onrechte het bestaan van de akte van cessie aangenomen. Een juridische basis om de parkbijdrage te vorderen ontbreekt derhalve. Verder voeren [gedaagden] aan dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam waarnaar Lecc verwijst is vernietigd door de Hoge Raad, zodat het arrest niet in gezag van gewijsde is gegaan en Lecc daaraan geen rechten kan ontlenen.
4.2.
Ook ontbreken facturen en is het recht om een indexering toe te passen vervallen dan wel verjaard, zodat Lecc de vordering niet kan incasseren. Ten aanzien van de gevorderde bijdrage voor kabel-tv geldt dat [gedaagden] het gebruik van het tv signaal hebben opgezegd. [gedaagden] beroepen zich ten aanzien van de WEG-facturen op verjaring; de verjaringstermijn van twee jaar is verlopen zonder dat de verjaring is gestuit. De facturen over de jaren 2009 en 2010 zijn reeds voldaan. De bedragen 2008 tot en met 2011 zijn eveneens voldaan, deze zaten verwerkt in de parkbijdrage VvE. De factuur over 2012 is verjaard. Lecc moet bewijzen wat [gedaagden] hebben betaald. De bijdragen inzake afval en kabel-tv worden onterecht gevorderd.
4.3.
[gedaagde 1] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat alle betalingen van [gedaagde 1] aan Lecc middels een factuur historie / bankbetalingen en kasbetalingen worden overgelegd om als bewijs te worden overgelegd door Lecc;
II. voor recht verklaart Lecc geen recht heeft op de vordering uit de periode dat de VvE nog eigenaar was. Daar de betalingen van [gedaagde 1] de vermelde vordering weerlegd en genoegzaam reeds was voldaan;
III. voor recht verklaart dat Lecc geen zaken kan vorderen als men indertijd geen ‘verplicht’ lid was en deze lidmaatschap had opgezegd. Waardoor het verenigingsbesluit van de inmiddels opgeheven VvE niet toepasbaar was of is. De vorderingen buiten de akte van [gedaagde 1] vermeld dus niet te waren of zijn te incasseren;
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde 2] nimmer in een vonnis of arrest is vermeld en daardoor het gezag van gewijsde niet voor haar in gezag of kracht van gewijsde is gegaan;
V. voor recht verklaart dat Lecc een gewaarmerkt kopie van de cessieakte d.d. 29 december 2003 aan [gedaagde 2] dient te overleggen. Waaraan [gedaagde 2] kan vaststellen of de vorderingen aangaande de ‘bijdrage’ waaraan Lecc refereert correct zijn. [gedaagde 2] heeft immers volgens artikel 3:94 lid 4 BW recht op overlegging van deze gewaarmerkte kopie cessieakte;
VI. Lecc veroordeelt tot betaling van gemaakte en nog te maken kosten die [gedaagde 1] verschuldigd is aan gemachtigde. Tot nu toe belopen deze onkosten een bedrag van € 1.750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
VII. Lecc veroordeelt in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat de tegenvordering van [gedaagden] gebaseerd is op dezelfde grondslag als waarop zij hun verweer baseren.
4.5.
Lecc heeft verweer gevoerd tegen de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
verjaring
5.1.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of op het beroep op verjaring van [gedaagden] slaagt.
5.2.
Het verweer van [gedaagden] dat
allevorderingen van voor 2014 verjaard zijn, is te laat in deze procedure aangevoerd, namelijk pas bij conclusie van dupliek, zodat daaraan voorbijgegaan zal worden. Een beroep op verjaring moet namelijk dadelijk bij conclusie van antwoord gedaan worden.
5.3.
[gedaagden] voeren in hun conclusie van antwoord aan dat betaling van de facturen /bijdragen met betrekking tot de jaren 2009/2010 en 2012 niet meer gevorderd kan worden omdat die vorderingen zijn verjaard. Lecc heeft daartegenin gebracht dat [gedaagden] diverse malen aangemaand zijn met betrekking tot de betaling van de facturen over de jaren 2009 en 2010. [gedaagden] zijn op die stellingen in hun conclusie van dupliek niet nader ingegaan, zodat uitgangspunt is dat de verjaring van de vordering met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 (tijdig) is gestuit en van verjaring thans nog geen sprake is.
Waar het gaat over het jaar 2012 is de kantonrechter van oordeel dat van [gedaagden] in het licht van het feit dat tussen [gedaagde 1] en Lecc meerdere procedures over de verschuldigdheid van de ook nu in het geding zijnde bedragen zijn gevoerd, verlangd mag worden nadere feiten en omstandigheden aan te dragen die tot de conclusie kunnen leiden dat de vorderingen met betrekking tot het jaar 2012 verjaard zijn. [gedaagden] hebben dit echter niet gedaan, zodat zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht en aan het beroep op verjaring zal worden voorbijgegaan.
5.4.
De conclusie is dat het beroep van [gedaagden] op verjaring faalt.
verschuldigdheid facturen parkbijdrage, afvalkosten, kabel-tv
5.5.
Beoordeeld moet worden of [gedaagden] als huiseigenaars op het park gehouden zijn (het restant van) de facturen met betrekking tot de (geïndexeerde) parkbijdrage, afvalkosten en kosten kabel-tv te betalen. De kantonrechter stelt voorop dat het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2016 uitspraak heeft gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld tegen een vonnis van deze rechtbank van 18 februari 2015 door een groep eigenaren (waaronder [gedaagde 1] ).
5.6.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de uitspraak onder andere voor recht verklaard dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling aan Lecc van een parkbijdrage per object of samenstel van objecten dat aan hen is geleverd bij een afzonderlijke leveringsakte waarin een kettingbeding is opgenomen. Ook heeft het Gerechtshof Amsterdam voor recht verklaard dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling van een toepasselijke indexering over de parkbijdrage vanaf de datum zoals opgenomen in de akte van levering, dat de eigenaren gehouden zijn bij te dragen in de kosten van afvalverwerking van een vast bedrag van € 50,- per jaar per huisje en een variabel bedrag en dat de eigenaren de parkbijdrage en de bijkomende kosten bevrijdend kunnen en moeten betalen aan Lecc. Verder heeft het Gerechtshof bepaald dat voor het gebruik van het kabeltelevisiesignaal moet worden betaald door de eigenaren.
5.7.
Volgens [gedaagden] kan Lecc geen rechten ontlenen aan deze uitspraak, omdat deze is vernietigd door de Hoge Raad en dan ook niet in gezag van gewijsde is gegaan. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.8.
Artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt het zogenoemde gezag van gewijsde. Hier staat dat beslissingen van een rechter die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Hiermee wordt bedoeld dat onaantastbare rechterlijke beslissingen die in het kader van een rechtsstrijd tussen bepaalde partijen zijn genomen, in een nieuw geschil tussen die partijen niet meer ter discussie kunnen staan en in dat nieuwe geschil dus tot uitgangspunt worden genomen.
5.9.
Een vonnis (of arrest) heeft kracht van gewijsde als zij in hoogste instantie is gewezen of daartegen geen hoger beroep meer openstaat omdat de termijn daarvoor is verstreken. In een geschil met meerdere partijen krijgt een uitspraak kracht van gewijsde ten opzichte van de partij die niet in hoger beroep gaat, ook als andere partijen dat wel doen.
5.10.
Vaststaat dat voornoemd arrest voor [gedaagde 1] in kracht van gewijsde is gegaan. Immers, [gedaagde 1] was partij bij dat arrest en is niet in cassatie gegaan. Het bepaalde in artikel 236 Rv brengt dan mee dat het Gerechtshof Amsterdam ten aanzien van [gedaagde 1] op voornoemde geschilpunten onherroepelijk heeft beslist en deze geschilpunten niet meer in deze procedure aan de orde kunnen worden gesteld. De kantonrechter neemt wat beslist is in de uitspraak van het Gerechtshof van 25 oktober 2016 dan ook als uitgangspunt.
Dit betekent dat de kantonrechter voorbij gaat aan de verweren van [gedaagde 1] waarover in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam is beslist, zoals het kettingbeding, de rechtsgeldigheid van de cessie en de indexering. Deze door [gedaagde 1] aangevoerde argumenten stuiten immers af op het gezag van gewijsde. Weliswaar is in de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam niet als argument aangevoerd dat een akte van cessie ontbreekt, maar dit argument had in voornoemde procedure aan de orde moeten worden gesteld. Nu dat niet is gebeurd kan dat niet alsnog in de onderhavige procedure. [gedaagde 1] kan niet nieuwe argumenten blijven aanvoeren ter onderbouwing van een reeds onherroepelijke uitspraak. Hetzelfde geldt voor het eerst nu gevoerde verweer van [gedaagde 1] dat hij het abonnement op de kabel-tv in december 2008 heeft opgezegd.
5.11.
Ook het verweer van [gedaagde 1] dat Lecc het recht op indexering niet heeft toegepast middels het versturen van facturen en dat daarom het recht daarop is komen te vervallen dan wel is verjaard, gaat niet op. Daarover heeft het Gerechtshof Amsterdam immers bepaald:
‘Van verjaring is geen sprake omdat het hier gaat om de vaststelling van de juiste parkbijdrage voor de toekomst en niet om een vordering tot betaling van achterstallige bijdragen. De bevoegdheid om de indexatie te berekenen met ingang van de in de respectieve akten genoemde datum verjaart niet, ongeacht de sinds die datum verstreken tijd.
Het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof Amsterdam geldt niet voor [gedaagde 2] want zij was geen partij in de procedure bij de rechtbank Noord-Holland waarvan hoger beroep is ingesteld. Echter, [gedaagden] hebben geen argumenten aangevoerd waarom [gedaagde 2] als (mede) eigenaar niet dezelfde rechten en plichten heeft als haar echtgenoot [gedaagde 1] , zodat de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam inhoudelijk ook voor [gedaagde 2] geldt.
5.12.
De conclusie is dat [gedaagden] de geïndexeerde parkbijdrage, vaste en variabele afvalkosten en de kosten kabel-tv dienen te betalen.
WEG-facturen
5.13.
[gedaagden] hebben niets gesteld over een eventuele onjuistheid van door Lecc gehanteerde meterstanden of gehanteerde tarieven, zodat de kantonrechter de in rekening gebrachte bedragen voor juist houdt. [gedaagden] kunnen niet volstaan met het overleggen van berekeningen als die niet van een duidelijke en accurate toelichting vergezeld gaan, waarom de in rekening gebrachte bedragen niet kloppen.
5.14.
Voor zover [gedaagden] zich op het standpunt stellen dat zij de facturen hebben betaald, dan moeten zij voldoende feiten aanvoeren en onderbouwen en zo nodig bewijzen, ter onderbouwing van hun verweer dat zij de gevorderde bedragen en bijdragen hebben betaald. Dat hebben zij niet gedaan. De in de conclusie van antwoord opgenomen overzichten gaan niet vergezeld van een deugdelijke en eenduidige toelichting en gaan uit van de niet-verschuldigdheid van diverse bedragen waarvan reeds eerder in dit vonnis is beslist dat deze verschuldigd zijn.
5.15.
Het voorgaande betekent dat de vordering in hoofdsom toewijsbaar is.
buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar. Lecc heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is bovendien in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
5.17.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd en deze is daarom eveneens toewijsbaar.
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Lecc zal toewijzen.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen.
Lecc maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten. Daaromtrent overweegt de kantonrechter het volgende. Een vordering tot veroordeling van de wederpartij in de volledige proceskosten is toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als hier bedoeld past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
De kantonrechter is van oordeel dat uit al hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder het gezag van gewijsde van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij [gedaagde 1] zelf partij is geweest, de eerdere procedure bij de rechtbank en de vele eerdere procedures tegen Lecc waarbij de gemachtigde van [gedaagden] is opgetreden en waarin iedere keer weer dezelfde punten aan orde worden gesteld (rechtsgeldigheid cessie etc.) hetzij als verweer, hetzij als onderbouwing van een vordering, [gedaagden] hadden kunnen en moeten begrijpen dat hun verweer geen kans van slagen zou hebben. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding om volledige proceskostenveroordeling toe te kennen. Bij gebrek aan gemotiveerde betwisting van de hoogte van de door Lecc gevorderde kosten wijst de kantonrechter het bedrag van € 1.850,- toe.
5.20.
Daarbij worden [gedaagden] ook veroordeeld tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lecc worden gemaakt.
de tegenvordering
5.21.
Lecc heeft in haar conclusie van antwoord in de zaak van de tegenvordering gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [gedaagden] In hun reactie genaamd ‘conclusie van dupliek in reconventie’ hebben [gedaagden] geen reactie gegeven op het verweer van Lecc in de zaak van de tegenvordering, maar zijn zij uitsluitend ingegaan op de vorderingen die Lecc bij dagvaarding heeft ingesteld. Omdat [gedaagden] niet hebben gereageerd op het inhoudelijke verweer van Lecc, kan niet worden vastgesteld of de grondslag van de vordering van [gedaagden] deugdelijk is, nog daargelaten dat de vordering van [gedaagden] gebaseerd is op standpunten die blijkens het arrest van het Hof Amsterdam onjuist zijn. De vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
5.22.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen.
5.23.
Het verzoek van Lecc om een integrale proceskostenveroordeling uit te spreken zal worden toegewezen, omdat voldoende is komen vast te staan dat [gedaagden] de tegenvorderingen onrechtmatig hebben ingesteld, waardoor het procesrecht is misbruikt. De vorderingen van [gedaagden] zijn evident ongegrond, want voortvloeiende uit een verweer in de zaak van de vordering dat geen kans van slagen heeft. Bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting zal een bedrag van € 800,- worden toegewezen. Daarbij worden [gedaagden] ook veroordeeld tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lecc worden gemaakt

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Lecc van € 4.120,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.195,76 vanaf 10 december 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Lecc tot en met vandaag vaststelt op een bedrag van € 1.850,- aan salaris van de gemachtigde van Lecc, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lecc worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lecc worden vastgesteld op een bedrag van € 800,- aan salaris van de gemachtigde van Lecc;
6.8.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lecc worden gemaakt;
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter