2.1.In het vonnis van 14 november 2018 is beslist op het door [gedaagde/eiser] ingestelde incident tot onbevoegdheid, en is de beslissing in het voorwaardelijke incident ex artikel 224 Rv aangehouden, zodat laatstgenoemd incident thans ter beoordeling voorligt. In dit incident vordert [gedaagde/eiser] - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres/verweerster] veroordeelt tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [eiseres/verweerster] zou kunnen worden veroordeeld;
bepaalt dat de zekerheid - op straffe van niet-ontvankelijkheid van [eiseres/verweerster] in de hoofdzaak - binnen vier weken na dit vonnis in incident dient te worden gesteld, in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven onherroepelijke bankgarantie conform NVB-model die ook verhaal biedt voor een proceskostenveroordeling en schadevergoedingsvordering in de hoofdzaak die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
het bedrag van die zekerheid bepaalt op € 100.000,-- terzake de integrale proceskosten en subsidiair op € 30.000,-- terzake de geliquideerde proceskosten, te vermeerderen met € 540.000,-- terzake de schadevergoeding bij onrechtmatige executie;
het geding in de hoofdzaak schorst tot het moment dat [eiseres/verweerster] zekerheid heeft gesteld;
een en ander met veroordeling van [eiseres/verweerster] in de kosten van het incident, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.