ECLI:NL:RBNHO:2019:10201

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
15/186076-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot doodslag met vordering benadeelde partij

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Alkmaar en was het gevolg van een incident op 5 mei 2018 in Wormerveer, waar de verdachte een tafelpoot aan een medeverdachte gaf, terwijl deze in een ruzie verwikkeld was met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot doodslag door de medeverdachte aan te sporen om het slachtoffer te slaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de tafelpoot te geven en de woorden 'Hier ram hem voor zijn kop' te zeggen, de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij een first offender is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/186076-18 (P)
Uitspraakdatum: 24 oktober 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair[medeverdachte] op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een tafelpoot en/of een stok, althans met een hard voorwerp (met kracht) in/op het gezicht, althans hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een tafelpoot en/of een stok, althans een hard voorwerp, te geven en/of beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte] (terwijl hij, verdachte, wist dat er een ruzie tussen die [medeverdachte] en/of [slachtoffer] en/of een ander gaande was) en/of
- (daarbij) tegen die [medeverdachte] te zeggen: "Hier ram hem voor zijn kop" en/of "Denk om mijn auto", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Subsidiair[medeverdachte] op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een forse (frontale) hoofdwond en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een tafelpoot en/of stok, althans een hard voorwerp, op/in het gezicht, althans hoofd en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een tafelpoot en/of een stok, althans een hard voorwerp, te geven en/of beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte] (terwijl hij, verdachte, wist dat er een ruzie tussen die [medeverdachte] en/of [slachtoffer] en/of een ander gaande was) en/of
- (daarbij) tegen die [medeverdachte] te zeggen: "Hier ram hem voor zijn kop" en/of "Denk om mijn auto", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Meer subsidiair[medeverdachte] op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een tafelpoot en/of een stok, althans met een hard voorwerp (met kracht) in/op het gezicht, althans hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een tafelpoot en/of een stok, althans een hard voorwerp, te geven en/of beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte] (terwijl hij, verdachte, wist dat er een ruzie tussen die [medeverdachte] en/of [slachtoffer] en/of een ander gaande was) en/of
- (daarbij) tegen die [medeverdachte] te zeggen: "Hier ram hem voor zijn kop" en/of "Denk om mijn auto", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit in alle varianten. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij het gronddelict. Op het moment waarop verdachte de stok aan medeverdachte [medeverdachte] gaf en zijn woning binnen ging, had het slachtoffer zijn helm op en stond hij bij zijn scooter op een tiental meters afstand van [medeverdachte] . Verdachte wilde rust en heeft niet behulpzaam willen zijn bij het plegen van een misdrijf; hij heeft geen aanmerkelijke kans willen aanvaarden, noch geweten dat hij dit deed. Daarnaast kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat [medeverdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu aan de hand van dit dossier niet veel kan worden vastgesteld met betrekking tot de kracht waarmee is geslagen. Verder kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet worden bewezen, nu in deze zaak te weinig informatie omtrent het letsel bekend is. Voorts ontbreekt het opzet van verdachte op de gronddelicten, nu voor het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte] het slachtoffer met een stok op zijn hoofd zou slaan, onvoldoende is dat verdachte geërgerd en slaapdronken een tafelpoot heeft afgestaan en een loze kreet heeft geuit. Daarbij moet ook hier in aanmerking te worden genomen dat het slachtoffer met een helm op bij zijn scooter stond.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primaire feit
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Poging tot doodslag
Om tot een oordeel over bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of het gronddelict een poging doodslag oplevert. Immers, als dit niet het geval is kan van medeplichtigheid aan dat feit geen sprake zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] op 5 mei 2018 te Wormer met een tafelpoot, die hij met twee handen vast hield als ware het een soort honkbalknuppel, van zeer dichtbij hard tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Door op deze wijze met een dergelijk voorwerp op een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd te slaan, kan naar algemene ervaringsregels worden aangenomen dat daarmee de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel in het leven is geroepen. De gedraging van [medeverdachte] is bovendien blijkens de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de primair ten laste gelegde poging doodslag door [medeverdachte] kan worden bewezen.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de door [medeverdachte] gepleegde poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft, toen hij zag en hoorde dat [medeverdachte] en [slachtoffer] voor zijn deur woorden hadden, een tafelpoot aan die [medeverdachte] gegeven en daarbij gezegd “Hier, ram ‘m voor zijn kop.” Blijkens het dossier was [medeverdachte] onder invloed van alcohol (
rapport NFI, opgesteld door T.J. Bosman, d.d. 30 mei 2018, dossierpagina’s 83-84) en stelde hij zich agressief op. Door [medeverdachte] op een dergelijk moment een tafelpoot te geven en daarbij bovendien de woorden te zeggen “Hier, ram ‘m voor zijn kop”, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] met deze tafelpoot daadwerkelijk tegen het hoofd van [slachtoffer] zou slaan. De rechtbank overweegt daarbij dat het handelen van verdachte geenszins getuigt van een ‘loze kreet’, terwijl evenmin is gebleken dat hij daarbij verkeerde in een “slaapdronken toestand”, zoals door de raadsman betoogd. De rechtbank is, daarentegen, van oordeel dat zijn handelen een instrumenteel karakter heeft gehad.
Dat het slachtoffer op het moment van het geven van de tafelpoot mogelijk zijn helm nog droeg, maakt dit niet anders. Uit de bewijsmiddelen volgt allereerst dat [slachtoffer] gedurende de ruzie niet continu zijn helm droeg en dit bovendien geen gezichtsbedekkende integraal helm betrof maar een zogenaamd ‘potje’, waarbij het gezicht en het voorhoofd (gedeeltelijk) vrij blijven. Bovendien is het globale opzet van verdachte erop gericht geweest dat [medeverdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer] zou slaan, waardoor het goed mogelijk is dat de helm van het hoofd af geslagen wordt, waarna nog eens op het hoofd geslagen wordt, hetgeen mede door toedoen van een derde feitelijk ook gebeurd is.
Gelet op het voorgaande en hetgeen uit de bewijsmiddelen volgt, acht de rechtbank medeplichtigheid aan de poging doodslag bewezen.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair[medeverdachte] op 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een tafelpoot met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 5 mei 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk middelen heeft verschaft, door
- een tafelpoot te geven aan die [medeverdachte] terwijl hij, verdachte, wist dat er een ruzie tussen die [medeverdachte] en [slachtoffer] en
- daarbij tegen die [medeverdachte] te zeggen: "Hier ram hem voor zijn kop".
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren gevorderd, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft hij onder meer gewezen op de gezondheid van verdachte – hij lijdt aan COPD – en het feit dat verdachte first offender is. Een gevangenisstraf zou het leven van verdachte op een negatieve manier beïnvloeden, aangezien dan zijn inkomen wegvalt en de financiële gevolgen - met een koopwoning en een forse schuld bij de gemeente - voor hem en zijn gezin groot zullen zijn. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het niet verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geslagen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Het slachtoffer is tijdens een ruzie op straat in de nacht van 5 mei 2018 door [medeverdachte] met een tafelpoot twee keer tegen het hoofd geslagen. Dit gebeurde van een dusdanig korte afstand en met zoveel kracht, dat het slachtoffer daarbij het leven had kunnen laten. Hoewel verdachte niet degene is geweest die het slachtoffer heeft geslagen, heeft hij een zeer kwalijke rol gespeeld door [medeverdachte] de tafelpoot te geven en daarbij te zeggen ‘Hier, ram ‘m voor zijn kop.’ Verdachte heeft op deze wijze actief bijgedragen aan de escalatie van het conflict en het veroorzaken van het potentieel dodelijke letsel bij het slachtoffer. Het slachtoffer heeft uiteindelijk een forse hoofdwond, een hersenschudding en een blijvend zichtbaar litteken op zijn voorhoofd opgelopen. Uit de onderbouwing van de door het slachtoffer gevorderde immateriële schade, blijkt bovendien dat zowel het slachtoffer als zijn directe omgeving ten gevolge van het incident last heeft gehad van angst- en onveiligheidsgevoelens. Ook andere personen, zoals omstanders en buurtbewoners, zijn midden in de nacht opgeschrikt door dit geweld dat zich op straat in hun eigen buurt afspeelde. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke gebeurtenissen over het algemeen diepe indruk maken en gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken. Hoewel verdachte niet degene is geweest die het slachtoffer heeft geslagen, rekent de rechtbank hem de lichtzinnige wijze van handelen aan.
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor een dilemma. Aan de ene kant is het de taak van de rechtbank om een straf op te leggen die past bij de ernst van het door verdachte gepleegde feit en de gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft gehad. De ernst van het door verdachte gepleegde feit rechtvaardigt op zich een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit volgt ook uit de straffen die voor soortgelijke feiten volgens het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) worden opgelegd. Aan de andere kant moet de rechtbank bij strafoplegging de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking nemen. Verdachte is een 46-jarige man zonder strafblad, heeft – ondanks zijn fysieke beperkingen ten gevolge van de aandoening COPD – een fulltime baan en draagt de (financiële) zorg voor zijn vrouw en thuiswonende zoon. Onvoorwaardelijke detentie voor de duur van drie maanden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, zou een verlies van zijn inkomen betekenen en daarmee grote gevolgen kunnen hebben op het gebied van wonen, dagbesteding en sociale binding. Daarnaast heeft verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting erkend dat hij met zijn handelen een groot gevaar in het leven heeft geroepen en dat hij dit nooit had mogen doen. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen en hier ook verantwoordelijkheid voor genomen. Verdachte heeft daarbij ook de familie en naaste van het slachtoffer, die ter zitting aanwezig waren, zijn excuses aangeboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de oprechtheid van de gemaakte excuses te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen redelijk strafdoel gediend is met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, afgezet tegen de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank hecht eraan hierbij op te merken dat de potentiële negatieve gevolgen van een onvoorwaardelijke straf niet alleen voor verdachte maar ook voor zijn gezin gelden.
De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak passend en geboden is. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en moet anderzijds moet die straf verdachte ervan weerhouden om in de toekomst opnieuw op een soortgelijke lichtzinnige wijze te handelen. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van het maximaal wettelijk aantal uren op zijn plaats is. Dat dit mogelijk een zware wissel zal trekken op de werkzaamheden en/of de gezondheid van verdachte onderkent de rechtbank, maar dit is ondergeschikt aan de op de rechtbank rustende taak om een straf op te leggen die passend is bij de ernst het gepleegde strafbare feit.
De rechtbank ziet in hetgeen in het voorgaande is overwogen dan ook aanleiding om af te wijken van hetgeen bepaald is in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank houdt het ervoor dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het taakstrafverbod ook toe te passen, indien de gevolgen daarvan overwegend negatief zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet duidelijk is ten aanzien van welk bedrag aan schadevergoeding reeds is betaald door de medeverdachte.
De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen dat door de medeverdachte reeds een bedrag is betaald aan [slachtoffer] , voornoemd, zodat zij de vordering tot een bedrag van € 1.000,00 toewijsbaar acht, gelet op de thans voorhanden zijnde onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen (kort gezegd: medeplichtigheid aan poging tot doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 48 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tweehonderdveertig (240) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2019.
mr. E.M. van Poecke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.