In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege een vertraging van hun vlucht BA431 van Amsterdam naar Londen op 9 april 2015. De passagiers, die hun aansluitende vlucht naar Accra, Ghana, hebben gemist, vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechtbank Noord-Holland heeft vastgesteld dat de vertraging van 42 minuten niet rechtstreekse oorzaak was van het missen van de aansluitende vlucht, maar dat de omboeking van passagiers van een andere vlucht, die niet meer mee wilden, leidde tot een vertraging van 17 minuten. British Airways voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een staking van de Franse luchtverkeersleiding en restricties van de luchtverkeersleiding in Londen. De rechtbank oordeelde echter dat British Airways niet voldoende had aangetoond dat er voldoende reservetijd was ingepland voor de overstap en dat de omstandigheid dat passagiers niet meer mee wilden, een buitengewone omstandigheid was die niet inherent was aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De rechtbank heeft British Airways veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.