In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagden, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap VROZ en gedaagde sub 2. Eiser stelt dat hij letsel heeft opgelopen door een val die is veroorzaakt door een defect aan een pand dat eigendom was van VROZ. Hij vordert onder andere de vernietiging van de levering van het pand aan gedaagde sub 2 en een verklaring voor recht dat VROZ onrechtmatig heeft gehandeld door het pand te verkopen en dividend uit te keren aan gedaagde sub 2, waardoor hij in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat VROZ op 16 november 2017 is ontbonden en dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen tegen VROZ, omdat deze vennootschap niet meer bestaat. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen tegen gedaagde sub 2 niet toewijsbaar zijn, omdat eiser niet heeft aangetoond dat gedaagde sub 2 onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft eiser in de proceskosten veroordeeld.