In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Florence naar Amsterdam op 21 oktober 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. KLM Cityhopper betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk harde wind, die de gezagvoerder noopte om de vlucht uit te stellen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechter oordeelde dat KLM Cityhopper in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. KLM Cityhopper heeft bewijs geleverd van de weersomstandigheden en de beslissing van de gezagvoerder om te wachten op betere omstandigheden. De rechter oordeelde dat de gezagvoerder de juiste maatregelen had genomen om de veiligheid te waarborgen en dat de omstandigheden niet inherent waren aan de normale uitoefening van de activiteiten van KLM Cityhopper.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De rechter concludeerde dat KLM Cityhopper voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagiers niet in hun gelijk konden worden gesteld.