ECLI:NL:RBNHO:2019:10563

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
6575778 \ CV EXPL 18-185
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake luchtvaartclaim van passagiers tegen Transavia Airlines C.V.

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Istanbul naar Eindhoven op 23 juli 2015. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 2.000,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia was niet verschenen op de eerste zitting en werd bij verstekvonnis op 8 november 2017 veroordeeld tot betaling. Transavia kwam in verzet tegen dit vonnis, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een latere aankomst van het toestel vanuit Istanbul, waardoor het niet mogelijk was om in Eindhoven te landen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat Transavia voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding, wat als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het verstekvonnis en wees de vordering van de passagiers af. De passagiers werden veroordeeld in de proceskosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6575778 \ CV EXPL 18-185
Uitspraakdatum: 18 december 2019
Vonnis in de zaak van:
De commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol
opposant
hierna te noemen: Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers
tegen

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]
allen wonende te [woonplaats]
geopposeerden
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij inleidende dagvaarding van 14 juli 2017 een vordering ingesteld tegen Transavia.
1.2.
Transavia is niet verschenen, waarna Transavia bij verstekvonnis van 8 november 2017 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 28 december 2017 is Transavia in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers diende te vervoeren van Istanbul (Turkije) naar Eindhoven op 23 juli 2015, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is met een vertraging van 1 uur en 46 minuten geland op Schiphol. De passagiers zijn vervolgens met bussen naar Eindhoven gebracht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Transavia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 maart 2016 dan wel vanaf datum van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
Transavia is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
3.4.
Transavia vordert in de verzetdagvaarding het verzet tegen het vonnis van 8 november 2017 gegrond te verklaren. Transavia te ontheffen van de verplichtingen voortvloeiend uit het vonnis van 8 november 2017 en de passagiers niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, althans hen deze als kennelijk ongegrond te ontzeggen met veroordeling van de passagiers in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.5.
Daartoe voert Transavia aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van de Verordening. De vlucht is met vertraging uitgevoerd, omdat de direct voorafgaande vlucht van Eindhoven naar Istanbul met vluchtnummer HV5991 een latere slottijd, te weten 1 uur en 20 minuten later, opgelegd kreeg vanuit Istanbul. Het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren arriveerde daarom later op de luchthaven van Istanbul. De oorspronkelijke vertrektijd van de vlucht was 17:45 UTC en de daadwerkelijke vertrektijd was 19:07 UTC. Door de latere vertrektijd was Transavia gezien de wettelijke sluitingstijd van Eindhoven niet in staat om in Eindhoven te landen en is zij uitgeweken naar Amsterdam. De passagiers zijn vervolgens zo spoedig mogelijk met bussen naar Eindhoven vervoerd. Transavia is verplicht om aan de berichten van de luchtverkeersleiding gehoor te geven. De luchtverkeersleiding bepaalt wanneer Transavia haar vlucht mag uitvoeren. Transavia heeft hier geen invloed op kunnen uitoefenen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor Transavia. Dit is anders indien Transavia kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
4.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Transavia voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuwe vertrektijd; “Calculated Take-off Time” (hierna: CTOT) heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht. Een CTOT kan gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Hierin ligt besloten dat ook in geval een dergelijk besluit van de luchtverkeersleiding zich heeft voorgedaan ten aanzien van een toestel op een voorafgaande vlucht sprake kan zijn van een buitengewone omstandigheid op de opvolgende vlucht van dat toestel. De passagiers stellen dat de langdurige vertraging juist is ontstaan door de nachtsluiting en niet vanwege de CTOTs opgelegd aan de voorafgaande vlucht. De kantonrechter volgt deze stelling niet, immers kon de vlucht vanwege de CTOTs niet landen in Eindhoven en moest het toestel daardoor uitwijken naar Schiphol. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de CTOT de langdurige vertraging op de eindbestemming heeft veroorzaakt en dat dit kan worden aanmerkt als buitengewone omstandigheid.
4.5.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of Transavia alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vlucht in kwestie als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Transavia is immers uitgeweken naar de dichtst bijgelegen luchthaven en heeft met behulp van busvervoer de passagiers naar Eindhoven vervoerd. De conclusie is dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering zal alsnog worden afgewezen.
4.6.
De passagiers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, met dien verstande dat de kosten van de verzetdagvaarding door Transavia zelf gedragen moeten worden.
4.7.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Transavia worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 8 november 2017;
5.2.
wijst de vordering van de passagiers af;
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure, die tot en met vandaag voor Transvia worden vastgesteld op een bedrag van € 360,00 aan salaris van de gemachtigde van Transavia;
5.4.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 90,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Transavia worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter