In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Eindhoven naar Gazipasa (Turkije) op 1 juli 2017. De vlucht is uitgeweken naar de luchthaven van Antalya vanwege hoge temperaturen en andere weersomstandigheden, waardoor het toestel niet kon landen op Gazipasa. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals extreme weersomstandigheden, en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.
De kantonrechter oordeelde dat de passagiers voldoende bewijs hadden geleverd dat hun vlucht door Transavia was aanvaard en geregistreerd. De rechter concludeerde dat de vertraging inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat Transavia adequaat had gehandeld door de passagiers per bus naar hun eindbestemming te vervoeren. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter W. van Aardenburg op 18 december 2019.