ECLI:NL:RBNHO:2019:10825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
6616352 CV EXPL 18-745
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • W. van Aardenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na uitwijken van vlucht door hoge temperaturen

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Eindhoven naar Gazipasa (Turkije) op 1 juli 2017. De vlucht is uitgeweken naar de luchthaven van Antalya vanwege hoge temperaturen en andere weersomstandigheden, waardoor het toestel niet kon landen op Gazipasa. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals extreme weersomstandigheden, en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers voldoende bewijs hadden geleverd dat hun vlucht door Transavia was aanvaard en geregistreerd. De rechter concludeerde dat de vertraging inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat Transavia adequaat had gehandeld door de passagiers per bus naar hun eindbestemming te vervoeren. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter W. van Aardenburg op 18 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6616352 \ CV EXPL 18-745
Uitspraakdatum: 18 december 2019
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats] (België)
4. [passagier sub 4]pro se en als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind
[minderjarige], beide wonende te [woonplaats] (België)
5. [passagier sub 5]wonende te [woonplaats]
6. [passagier sub 6]wonende te [woonplaats]
7. [passagier sub 7]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R. Bos (Aviclaim te Breukelen)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers, advocaat te Rotterdam

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 23 januari 2018 een vordering tegen Transavia ingesteld. Transavia heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben op de civiele rolzitting van 17 oktober 2019 nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers diende te vervoeren van Eindhoven naar Gazipasa (Turkije) op 1 juli 2017, hierna: de vlucht. De vlucht is uitgeweken naar de luchthaven van Antalya (Turkije). Na de landing zijn de passagiers per bus vervoerd naar hun eindbestemming Gazipasa. Zij hebben hierdoor een vertraging van meer dan drie uur opgelopen.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging. Transavia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 445,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Zij voert primair aan dat de passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering omdat niet van iedere passagier een boardingpass is overgelegd, zodat niet is gebleken dat die passagiers een bevestigde boeking voor de onderhavige vlucht hebben en zij zich bij de incheckbalie hebben gemeld. Ook is ten aanzien van de minderjarige passagier [minderjarige] geen machtiging als bedoeld in artikel 1:253k jo art. 1:349 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) overgelegd, zodat eiseres sub 4 wat betreft [minderjarige] niet ontvankelijk verklaard moet worden.
4.2.
Primair voert Transavia aan dat de vertraging is te wijten aan een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, namelijk weersomstandigheden, waardoor een onverwacht veiligheidsprobleem is ontstaan zoals omschreven in overweging 14 van de Verordening. Door een temperatuur van rond de 40 graden in combinatie met de aanwezige tailwind en een lage luchtdruk kon het toestel volgens de voorschriften van de luchthaven van Gazipasa daar niet landen. Transavia heeft in verband met de veiligheid van de passagiers daarom besloten om uit te wijken naar Antalya.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de bij dupliek overgelegde productie 6. Op 17 oktober 2018 hebben zij een akte genomen. De kantonrechter constateert dat deze akte niet ziet op de bij conclusie van dupliek genomen productie 6 en zal daarom deze akte buiten beschouwing laten.
5.3.
Ten aanzien van het niet ontvankelijkheidsverweer overweegt de kantonrechter als volgt.
5.4.
Voor de toepassing van de Verordening wordt in artikel 2 onder g van de Verordening verstaan onder “boeking” het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator. De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers met het overleggen van de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde boekingsbevestigingen hebben aangetoond dat de vlucht van de passagiers door Transavia is aanvaard en geregistreerd. Het verweer van Transavia op dit punt wordt verworpen.
5.5.
Ook het verweer dat ten aanzien van de minderjarige passagier [minderjarige] geen machtiging als bedoeld in artikel 1:253k jo art. 1:349 BW is overgelegd treft geen doel. Vast staat dat de minderjarige [minderjarige] met zijn ouders in België woont en de Belgische nationaliteit heeft. Hierdoor is op zaken met betrekking tot het ouderlijk gezag en daaraan verwante zaken het Belgisch recht van toepassing. In gevolge artikel 378 lid 2 juncto 410 BW België is het voor de ouders van een minderjarige geen vereiste om een machtiging van de Vrederechter te overleggen indien zij namens de minderjarige wensen te procederen. De kantonrechter zal de keuze van de Belgische wetgever eerbiedigen. Dit betekent dat eiseres sub 4 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] ontvankelijk is in haar vordering.
5.6.Vast staat dat de vlucht in kwestie is geland op de luchthaven van Antalya waarna de passagiers per bus zijn vervoerd naar Gazipasa. Hierdoor zijn zij met een aankomstvertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming aangekomen. Gelet hierop is Transavia compensatie aan de passagiers verschuldigd, tenzij zij kan aantonen dat de vertraging is ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden, in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, en dat de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.
5.7.
Ten aanzien van het beroep van Transavia op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In punt 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig een langdurige vertraging veroorzaakt. Een beroep op buitengewone omstandigheden faalt als die omstandigheden door redelijke voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden voorkomen. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogd en dat de uitzonderingen restrictief moeten worden uitgelegd (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.8.
Transavia heeft aangevoerd dat kort voor vertrek van de vlucht bleek dat de temperatuur op de luchthaven van Gazipasa vele malen hoger bleek te zijn dan de voorspellingen op voorhand hadden aangegeven. Transavia wijst in dit verband naar de door haar overgelegde METAR berichten (productie 3 conclusie van antwoord) waaruit blijkt dat het circa 40 graden Celsius was ten tijde van de vertrektijd uit Eindhoven om 12:30 UTC. Uit het door Transavia als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde Operations Manual, met daarin aangegeven de limieten die gelden voor een landing op Gazipasa Airport, blijkt verder dat met het door Transavia gestelde gewicht van 63.500 kg met een tailwind van 10 knopen en een lage luchtdruk (1002Hpa) tot maximaal 40 graden Celsius geland mag worden. Transavia heeft dan ook voorafgaand aan het vertrek de beslissing genomen uit te wijken naar Antalya.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Transavia met de door haar overgelegde, hiervoor genoemde, stukken en haar toelichting daarop, voldoende aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van een te hoge temperatuur op de luchthaven van Gazipasa, waardoor het, in combinatie met een tailwind van 10 knopen en een luchtdruk van 1002Hpa, niet mogelijk was om daar te landen en moest worden uitgeweken naar Antalya. Voldoende vast is komen te staan dat voor het landen op de luchthaven van Gazipasa bepaalde instructies gelden met betrekking tot windrichting, windsterkte, temperatuur en luchtdruk en dat Transavia zich in verband met de vliegveiligheid aan die instructies dient te houden. Uit de door Transavia als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde METAR data kan worden afgeleid dat rond het tijdstip van vertrek uit Eindhoven om 12:50 UTC sprake was van een temperatuur van 40 graden Celsius op de luchthaven van Gazipasa. Transavia heeft naar het oordeel van de kantonrechter vervolgens terecht geanticipeerd op de mogelijkheid dat het toestel niet kon landen op Gazipasa dat het toestel vervolgens ad hoc zou moeten uitwijken naar een andere luchthaven. Door voortijdig de beslissing te nemen om uit te wijken naar Antalya kwam de vliegveiligheid niet in gevaar.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Transavia voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht in kwestie het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid en dient de kantonrechter te beoordelen of Transavia in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigd. Transavia heeft door de passagiers per bus naar de eindbestemming te vervoeren dat gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag om de passagiers met een beperkte vertraging naar de eindbestemming te vervoeren.
Niet valt in te zien welke maatregelen Transavia in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen. Dit betekent dat de vordering van de passagiers zal worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. krijgt. De door Transavia gevorderde nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Transavia worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Transavia worden vastgesteld op een bedrag van € 420,00 voor salaris gemachtigde;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Transavia worden gemaakt.
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van Aardenburg, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter