ECLI:NL:RBNHO:2019:10891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
C/15/293798 / KG ZA 19-688
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet over levenslang gebruiksrecht en recht van koop met betrekking tot onroerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2019 een vonnis in verzet gewezen. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die al meer dan twintig jaar gebruik maakte van een ligplaats voor haar woonboot, een stukje grond en een garage op de scheepswerf van eiseres. De gedaagde stelde dat zij op basis van een handgeschreven briefje uit 1997 recht had op levenslang gebruik van deze onroerende zaken en een recht van koop. Eiseres betwistte de authenticiteit van het briefje en stelde dat de handtekening van de directeur vervalst was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde in haar verzet ontvankelijk was en dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van eiseres. Echter, de voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat eiseres gebonden was aan de afspraken die in 2007 waren gemaakt met de inmiddels overleden echtgenoot van gedaagde, waarin het gebruiksrecht en het recht van koop waren bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiseres niet kon worden toegewezen, omdat deze in strijd was met de eerder gemaakte afspraken. Het verstekvonnis werd vernietigd en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/293798 / KG ZA 19-688
Vonnis in verzet in kort geding van 13 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres, gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. H.A.A. Voermans te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde, eiseres in het verzet,
advocaat: mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding van 12 september 2019 met producties 1 tot en met 4 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 30 oktober 2019, waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het navolgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] exploiteert een scheepswerf aan [adres] . [eiseres] is eigenaar van de aldaar aanwezige onroerende zaken (hierna: de scheepswerf).
2.2.
[gedaagde] ligt al ruim twintig jaar met een woonboot aan de wal van de scheepswerf, en maakt aldaar gebruik van de wal, een stukje grond en een garage. [gedaagde] bewoonde de woonboot samen met haar echtgenoot, [naam echtgenoot] , tot zijn overlijden in 2007.
2.3.
In het procesdossier bevindt zich een kopie van een handgeschreven briefje, gedateerd 23 november 1997, met de navolgende inhoud:
"
23-11-97
hiermede verklaard [eiseres] dat den Heer [echtgenoot van gedaagde] en mevrouw [gedaagde] hun levenlang met de woonboot aan de wal mogen liggen bij [eiseres] , en gebruik mag maken van de grond en garage de grond zal aan geen ander verkocht kunnen worden ten zij alleen aan den Heer [echtgenoot van gedaagde] en Mevr. [gedaagde] .
den Heer [naam directeur]
directeur
[eiseres]
Ondertekend ( [naam directeur] )”
2.4.
In 2000 is [directeur] overleden.
2.5.
Op 19 december 2006 heeft notaris Hofman te Zaandam ten overstaan van [gedaagde] en [naam echtgenoot] een notariële akte van depot verleden van het handgeschreven briefje van 23 november 1997.
2.6.
In 2007 is tussen [eiseres] en [naam echtgenoot] bij de kantonrechter te Zaandam een procedure gevoerd over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [echtgenoot van gedaagde] . Blijkens de beschikking van de kantonrechter van 29 maart 2007 zijn [eiseres] (vertegenwoordigd door de huidige bestuurder van [eiseres] , de heer [bestuurder] ) en [naam echtgenoot] toen onder meer het navolgende overeengekomen:

4. De status quo voor wat betreft het kosteloos door [eiseres] aan [echtgenoot van gedaagde] en diens echtgenote gegunde gebruik van de ligplaats van de woonboot, aangrenzend stukje grond en dubbele garage, partijen genoegzaam bekend, zoals omschreven in de akte van depot verleden ten overstaan van notaris Hofman te Zaandam op 19 december 2006, blijft gehandhaafd.
2.7.
Enkele maanden na het sluiten van deze schikking is [echtgenoot van gedaagde] overleden. [gedaagde] heeft het gebruik van de wal, het stukje grond en de garage voorgezet.
2.8.
[eiseres] heeft begin 2019 aan Schriftkundig Bureau [bureau] gevraagd een schriftkundig onderzoek in te stellen naar de vraag of de handtekening van [naam directeur] onder het briefje van 23 november 1997 authentiek is. [eiseres] heeft [gedaagde] bij aangetekende brief van 3 mei 2019 verzocht het originele briefje van 23 november 1997 aan Bureau [bureau] te verstrekken. [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd, waarna Bureau [bureau] dit verzoek bij brief 22 mei 2019 heeft herhaald. Ook op deze brief heeft [gedaagde] niet gereageerd.
2.9.
[eiseres] heeft de scheepswerf op 5 juni 2019 verkocht aan WHE Group B.V. (hierna: WHE), onder de voorwaarde dat [gedaagde] geen beroep zal doen op het in de depotakte van 19 december 2006 vastgelegde recht van koop.
2.10.
Bureau [bureau] heeft op 6 juni 2019 over haar bevindingen onder meer het navolgende gerapporteerd:
"(…) Ons werd voorgelegd een verklaring dd. 23 november 1997, welke ondertekend zou zijn door de heer [naam directeur] , doch welke handtekening wordt betwist, IN FOTOCOPIE, voortaan te noemen LI I. Het vergelijkingsmateriaal was voldoende om het onderzoek uit te voeren. (…)
CONCLUSIE onderzoek handtekening LI I. (…)
Naar onze overtuiging, hebben wij hier te maken met een suspect document, met andere woorden, een VALS document. (…)"
2.11.
Bij brief van 19 juni 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] op de hoogte gesteld van de uitkomst van het onderzoek door Bureau [bureau] , met het verzoek om schriftelijk te bevestigen dat [gedaagde] aan de levering van de scheepswerf aan WHE zal meewerken. [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd.
2.12.
In een tussen partijen gewezen verstekvonnis van 24 juli 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is [gedaagde] - zakelijk weergegeven - veroordeeld medewerking te verlenen aan de overdracht van de eigendom van de scheepswerf door [eiseres] aan WHE, en verboden om in de context van haar betrokkenheid bij de afwikkeling van die overdracht een beroep te doen op een door haar gepretendeerde recht van koop, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten (hierna: het verstekvonnis).

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde] vordert in verzet - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verstekvonnis vernietigt;
de vorderingen van [eiseres] alsnog afwijst;
[eiseres] veroordeelt al hetgeen [gedaagde] ter uitvoering van het verstekvonnis aan [eiseres] heeft voldaan aan [gedaagde] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder tevens begrepen de beslagkosten, taxe en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Hieraan legt [gedaagde] - zakelijke weergegeven - ten grondslag dat [naam directeur] namens [eiseres] aan [gedaagde] (en haar inmiddels overleden echtgenoot [naam echtgenoot] ) in het handgeschreven briefje van 23 november 1997 heeft toegezegd dat zij een levenslang gebruiksrecht heeft van de ligplaats van de woonboot, het aangrenzend stukje grond en de garage, alsmede een recht van koop. [eiseres] heeft nooit eerder de authenticiteit van het briefje van 23 november 1997 betwist en neemt dit standpunt nu uitsluitend in om onder haar verplichtingen uit te komen, aldus [gedaagde] .
3.3.
[eiseres] betoogt dat uit het recente schriftkundig onderzoek blijkt dat de handtekening van [naam directeur] op (een kopie van) het handgeschreven briefje van 23 november 1997 is vervalst. Bovendien heeft [gedaagde] geweigerd het origineel van het briefje aan de onderzoeker ter beschikking te stellen. Vanwege de stellige betwisting van de handtekening, komt aan het briefje geen bewijskracht toe en kan [gedaagde] geen beroep doen op de daarin vastgelegde toezeggingen, aldus [eiseres] . Daarom heeft [eiseres] - samengevat - gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld medewerking te verlenen aan de overdracht van de eigendom van de scheepswerf aan WHE, en dat haar wordt verboden een beroep te doen op een gepretendeerd recht van koop.

4.De beoordeling

4.1.
Nu het verzet tijdig is ingesteld kan [gedaagde] in dit verzet worden ontvangen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft toegelicht dat zij de activa van de scheepswerf wenst te verkopen, gelet op de gevorderde leeftijd van de huidige bestuurder van [eiseres] . Bovendien stelt [eiseres] dat WHE de enige serieuze geïnteresseerde is in de koop van die activa, zodat [eiseres] er belang bij had om de koopovereenkomst met WHE zonder verdere vertraging te sluiten. Uit de overgelegde koopovereenkomst met WHE blijkt bovendien dat WHE duidelijkheid wenst over de (rechts-)positie van [gedaagde] , nu WHE een ontbindende voorwaarde heeft bedongen voor het geval [gedaagde] een beroep doet op haar gestelde recht van koop. Hoewel de termijn van die ontbindende voorwaarde (1 augustus 2019) inmiddels is verlopen, doet dit niet af aan het spoedeisend belang van [eiseres] , omdat zij heeft toegelicht dat die termijn in overleg met WHE is verlengd. De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] het spoedeisend belang zelf in de hand heeft gewerkt door de koopovereenkomst met WHE aan te gaan, wordt gezien het voorgaande niet gevolgd.
4.3.
Daarom wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling. De door [eiseres] gevorderde voorlopige voorziening is slechts toewijsbaar als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gerechtvaardigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering zal worden toegewezen. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of de handtekening onder het briefje van 23 november 1997 authentiek is in dit kort geding in het midden kan blijven. Daartoe is redengevend dat [eiseres] in de (door de kantonrechter in een beschikking vastgelegde) schikking van 29 maart 2007 met [naam echtgenoot] uitdrukkelijk heeft afgesproken dat de status quo zoals neergelegd in de depotakte van 19 december 2006 (en dus in het briefje van 23 november 1997) zal worden gehandhaafd. Gelet op deze uitdrukkelijke verwijzing naar de depotakte van 19 december 2006, is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat [eiseres] daarmee (nogmaals) met [naam echtgenoot] is overeengekomen, dat aan [naam echtgenoot] en [gedaagde] een levenslang gebruiksrecht ten aanzien van de wal, het stukje grond en de schuur toekomt, alsmede een recht van koop. [eiseres] heeft deze interpretatie van de schikking van 29 maart 2007 niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.5.
Bij dit oordeel is tevens van belang dat [eiseres] ter zitting heeft toegelicht dat ten tijde van het sluiten van de schikking van 29 maart 2007 bij [eiseres] reeds twijfel bestond over de authenticiteit van de onder het briefje van 23 november 1997 geplaatste handtekening van [naam directeur] , maar dat [eiseres] (destijds vertegenwoordigd door de huidige bestuurder van [eiseres] ) desondanks heeft besloten om de toezeggingen zoals neergelegd in dat briefje (het gebruiksrecht en het recht van koop van [echtgenoot van gedaagde] en [gedaagde] ) te bevestigen. Daartoe was onder meer redengevend, volgens de toelichting van [eiseres] , dat [echtgenoot van gedaagde] zich op dat moment (in 2007) in een (zeer) slechte gezondheidstoestand bevond. Enkele maanden na het sluiten van de schikking van 29 maart 2007 is [echtgenoot van gedaagde] als gevolg van die gezondheidsproblemen komen te overlijden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiseres] is gebonden aan de afspraken die zij op 29 maart 2007 heeft gemaakt met (de toen ernstige zieke) [echtgenoot van gedaagde] , mede ten behoeve van zijn echtgenote, [gedaagde] . Daar kan [eiseres] nu, na het overlijden van [echtgenoot van gedaagde] , niet op terug komen ten nadele van [gedaagde] .
4.6.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schikking van 29 maart 2007 niet in de weg staat aan haar vordering, omdat destijds nog niet met voldoende zekerheid bekend was dat de handtekening onder het briefje van 23 november 1997 vals was, omdat toen nog geen onderzoek was verricht door een handschriftdeskundige. Volgens [eiseres] zijn de afspraken van 29 maart 2007 (de bevestiging van de toezeggingen zoals vastgelegd in de depotakte van 19 december 2006 en het briefje van 23 november 1997) daarom gemaakt onder invloed van dwaling. [gedaagde] heeft dit betwist.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze stellingen in een eventuele bodemprocedure bij [eiseres] rusten. [eiseres] heeft in dit kort geding onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die het beroep op dwaling kunnen dragen. De omstandigheid dat bij [eiseres] op het moment van het sluiten van de schikking van 29 maart 2007 al twijfel bestond over de authenticiteit van de handtekening onder het briefje van 23 november 1997 (vgl. nr. 8 van de pleitaantekeningen van mr. Voermans), maar dat [eiseres] er desondanks voor heeft gekozen om de toezeggingen uit dat briefje te bevestigen, wijst juist op het tegendeel. Hieruit kan immers worden afgeleid dat [eiseres] bij de totstandkoming van de schikking van 29 maart 2007 de mogelijkheid dat het briefje niet echt was, in haar afwegingen heeft meegenomen. Van dwaling is een dergelijk geval voorshands geen sprake. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel, dat zelfs indien in een eventueel te voeren bodemprocedure komt vast te staan dat de handtekening onder het briefje van 23 november 1997 niet authentiek is, het onwaarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiseres] bij het sluiten van de schikking van 29 maart 2007 heeft gedwaald. Dit betekent dat in dit kort geding het beroep op dwaling zal worden gepasseerd.
4.8.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] in dit kort geding niet kan worden toegewezen, omdat deze vordering voorshands strijdig is met het door [eiseres] op 29 maart 2007 bevestigde recht van koop van [naam echtgenoot] en [gedaagde] . De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] een beroep op dit recht te ontzeggen. [eiseres] heeft daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd.
4.9.
[gedaagde] heeft echter ter zitting toegelicht, dat het haar niet zozeer gaat om haar recht van koop, maar om het overeengekomen recht van levenslang gebruik. [eiseres] en WHE hebben geweigerd om schriftelijk te bevestigen dat dit recht gerespecteerd zal worden. [gedaagde] is wel bereid om - in afwijking van haar recht op koop - medewerking te verlenen aan de overdracht van de scheepswerf aan WHE, mits aan [gedaagde] eenzelfde gebruiksrecht wordt toegekend ten opzichte van WHE als [gedaagde] thans heeft ten opzichte van [eiseres] . Deze mogelijkheid is door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk ter zitting besproken, en hiertegen heeft [eiseres] geen verweer gevoerd (behoudens het reeds besproken verweer van [eiseres] dat de handtekening onder het briefje van 23 november 1997 vals is). Daarom zal de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] alsnog toewijzen, onder de voorwaarde zoals in de beslissing vermeld, waarbij zal worden aangesloten bij de formulering van de rechten van [gedaagde] in schikking van 29 maart 2007.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verstekvonnis zal worden vernietigd.
4.11.
De veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van al hetgeen [gedaagde] uit hoofde van het verstekvonnis aan [eiseres] heeft voldaan is echter niet toewijsbaar, omdat gesteld noch gebleken is dat een dergelijk betaling van [gedaagde] aan [eiseres] heeft plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat [eiseres] de scheepswerf op grond van het verstekvonnis reeds heeft overgedragen aan een koper, of een andere (rechts)handeling heeft verricht ter uitvoering van het verstekvonnis.
4.12.
Ofschoon de vordering van [eiseres] deels wordt toegewezen, wordt [eiseres] aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarom zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.061,--(waarvan € 81,-- aan griffierecht en € 980,-- aan salaris advocaat). De gevorderde nakosten zullen worden begroot conform het daarop toepasselijke liquidatietarief. De wettelijke rente is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het vonnis dat op 24 juli 2019 door de voorzieningenrechter tussen [eiseres] als eisende partij en [gedaagde] als gedaagde partij bij verstek is gewezen, met inbegrip van de daarbij uitgesproken veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
en, opnieuw rechtdoende:
5.2.
gebiedt [gedaagde] mee te werken aan de overdracht van de eigendom van de grond en garage gelegen aan [adres] van [eiseres] aan WHE Group B.V., en verbiedt [gedaagde] om in de context van haar betrokkenheid bij de afwikkeling van die overdracht een beroep te doen op een door haar gepretendeerde recht van koop, een en ander onder de voorwaarde dat in de notariële akte van levering aan WHE (of een andere koper), door WHE en haar rechtsopvolgers aan [gedaagde] het recht wordt toegekend om levenslang kosteloos gebruik te maken van de ligplaats van de woonboot, het aangrenzende stukje grond en dubbele garage;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.061,--, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.