Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1]
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 april 2019;
- de akte overlegging producties van Roger Beheer;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 7 augustus 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 november 2019 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van 11 november 2019 van mr. Mollema;
- de brief van mr. Cerutti van 13 november 2019.
2.De feiten
investeringen in Meride”. In artikel 7 van deze overeenkomst is eveneens een bepaling over borgstelling opgenomen. Deze luidt:
3.Het geschil
4.De beoordeling
[naam 2]”. Kennelijk beoogden partijen af te spreken dat de geldleningsovereenkomst niet alleen verplichtingen tussen Roger Beheer en Rocca Holding, maar ook, een borgstelling, voor de privépersoon achter Rocca Holding. In dit geval [gedaagde 1] . De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in zijn stelling dat - aan de hand van het Haviltax-criterium - tot een andere uitleg van de partijbedoelingen moet worden gekomen.
[naam 2] ”betreft, maar dat moet worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. [naam 2] is immers een [gedaagden] onbekende persoon en de vermelding van die naam valt niet te rijmen met de verdere inhoud van de overeenkomst, waaronder artikel 7 waarin verder uitdrukkelijk wordt ingegaan op de onderhavige lening van Rocca Holding bij Roger Beheer. De vermelding van de naam “ [naam 2] ” valt evenmin te rijmen met de inhoud van het nagenoeg gelijkluidende artikel 7 van de tweede geldleningsovereenkomst van 24 februari 2016. De rechtbank houdt het er daarom voor dat in plaats van “ [naam 2] ”, gelezen moet worden Rocca Holding BV.
3.414,00(2 punt × tarief € 1.707,00)