ECLI:NL:RBNHO:2019:10989

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
7074928 CV EXPL 18-5871
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens de annulering van zijn vlucht van Londen naar Amsterdam op 18 juli 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways voor een reis van Los Angeles via Dublin en Londen naar Amsterdam. De vlucht BA2758 werd geannuleerd, waardoor de passagier met bijna 7 uur vertraging op zijn eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annuleringen van vluchten.

British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van de landingsbaan op Londen Gatwick door een incident met een ander toestel. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de sluiting van de landingsbaan als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt, British Airways niet had aangetoond dat deze omstandigheid de annulering van de vlucht had veroorzaakt. De rechter concludeerde dat British Airways niet kon ontsnappen aan haar verplichting om de passagier te compenseren, omdat de annulering niet volledig buiten haar invloedssfeer lag.

De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde British Airways tot betaling van € 708,90, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie op basis van de Verordening, aangezien er sprake was van rechtstreeks aansluitende vluchten en de annulering niet kon worden gerechtvaardigd door de gestelde buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7074928 CV EXPL 18-5871
Uitspraakdatum: 25 september 2019
Vonnis in de zaak van:
[passagier],
wonende te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen: de passagier,
gemachtigde: mr. E.L. Heenk,
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc,
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk en mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: British Airways,
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 25 juni 2018 een vordering British Airways ingesteld. British Airways heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna British Airways een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen, tevens houdende vermeerdering van eis. British Airways heeft daarop nog gereageerd middels een antwoordakte.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met British Airways een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan British Airways de passagier diende te vervoeren van Los Angeles (Verenigde Staten), via Dublin (Ierland) en Londen (Verenigd Koninkrijk) naar Amsterdam Schiphol op 16 juli 2017, met vluchtnummers BA6122, BA5914 en BA2758, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht met vluchtnummer BA2758 van Londen naar Amsterdam Schiphol, met een verwachte aankomsttijd op 18 juli 2017 van 10:10 uur (lokale tijd), is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een andere vlucht, met welke vlucht de passagier op 18 juli 2017 om 17:03 uur op eindbestemming Amsterdam Schiphol is aangekomen.
2.3.
De passagier is met een vertraging van bijna 7 uur op zijn eindbestemming aangekomen.
2.4.
De passagier heeft compensatie van British Airways gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
British Airways heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert, na vermeerdering van eis, dat British Airways bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 juni 2018;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat British Airways vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
British Airways betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Op 17 juli 2017 werd om 12:30 uur de enkele landings- en vertrekbaan op Londen Gatwick, hierna: LGW, gesloten vanwege een klapband van een toestel van Air Canada, van welk toestel brokstukken waren achtergebleven bij het opstijgen. De baan is als gevolg hiervan die middag meerdere keren geopend en gesloten en er is gebruik gemaakt van een back-up baan, hetgeen tot (langdurige) vertragingen heeft geleid. Door de situatie op LGW werden 9 van LGW vertrekkende vluchten van British Airways geannuleerd en moesten 7 binnenkomende vluchten uitwijken omdat LGW niet beschikbaar was om te landen, hetgeen tot personeelstekorten bij British Airways heeft geleid. British Airways was op 17 juli 2017 om 23:00 uur als gevolg van gebrek aan bemanning gedurende vier uur niet in staat om vluchten te handhaven met als gevolg dat zij genoodzaakt was 5 vluchten, waaronder de vlucht in kwestie, die voor vertrek gepland stonden in de ochtend van 18 juli 2017, te annuleren.
4.2.
British Airways betwist voorts de hoogte van de hoofdsom nu zij meent dat er geen sprake was van (drie) rechtstreeks aansluitende vluchten en zij bovendien niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de eerste twee vluchten was.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat British Airways zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor British Airlines. Dit is anders indien British Airlines kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden .
5.3.
Niet betwist wordt de (tijdelijke) sluiting van de start- en landingsbaan voor inspectie ten gevolge van het incident met een toestel van Air Canada op LGW. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf aan te merken als een buitengewone omstandigheid, nu het geen omstandigheid betreft die inherent is aan de normale uitoefening van activiteiten van British Airways. De vraag die thans voorligt is of de annulering van vlucht BA2758 is veroorzaakt door (doorwerking van) deze buitengewone omstandigheid
5.4.
British Airways voert aan dat als gevolg van de (gedeeltelijke) sluiting van LGW zij te kampen had met personeelstekorten, waardoor zij genoodzaakt was 5 vluchten, waaronder de vlucht in kwestie, in de vroege ochtend van 18 juli 2017 te annuleren. De kantonrechter is het met de passagier eens dat uit het door British Airways overgelegde document ‘Operations and Customer Duty Managers Log’ en uit de daarin vermelde term ‘
due the lack of LGW crew’ kan worden opgemaakt dat er sprake was van een personeelstekort, maar dat daaruit niet blijkt dat British Airways genoodzaakt was de vlucht in kwestie te annuleren. Niet kan worden geoordeeld dat het maken van een keuze tot annulering van bepaalde vluchten geheel buiten de invloedssfeer van British Airlines ligt. Het maken van dergelijke keuzes is naar het oordeel van de kantonrechter inherent aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter oordeelt dat British Airlines wellicht keuzes heeft gemaakt die uit het oogpunt van haar onderneming het meest gunstig waren, maar dat dit British Airlines niet ontslaat van haar verplichting de passagier, die ten gevolge van die keuzes is gedupeerd, te compenseren. British Airlines heeft gelet op het voorgaande niet aangetoond dat de annulering van de vlucht in kwestie het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid die zich op 17 juli 2017 heeft voorgedaan op LGW. Van doorwerking is dan ook geen sprake. Gelet hierop komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen voorkomen had kunnen worden. De vordering tot betaling van een compensatievergoeding, zal op grond van het vorenstaande dan ook worden toegewezen.
5.5.
British Airways betwist voorts de hoogte van de compensatievergoeding en voert daartoe aan dat de vermeerdering van eis van de passagier geen grondslag heeft, omdat geen sprake zou zijn van rechtstreeks aansluitende vluchten. De kantonrechter volgt deze stelling van British Airways niet. Het volgende is daarvoor redengevend. In artikel 2, sub h van de Verordening wordt het begrip ‘eindbestemming’ gedefinieerd als: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. In het Folkerts-arrest heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 van de Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, omdat het ongemak bij vertraagde vluchten zich voordoet op die eindbestemming (r.o. 33 en 35).
5.6.
In het Folkerts-arrest spreekt het Hof van ‘een vlucht met rechtstreekse aansluitingen’ en van ‘de bestemming van de laatste vlucht’. Hierdoor kan niet anders worden geoordeeld dan dat het Hof is uitgegaan van meerdere vluchten met één eindbestemming en derhalve niet van meerdere separate vluchten die ieder een eigen eindbestemming hebben. Niet in geschil is dat de passagier beschikt over één elektronisch ticket of bevestigde boeking met één boekingsnummer en één referentienummer. Dat niet alle vluchten zoals door British Airways is aangevoerd, door British Airways zijn uitgevoerd, doet daaraan niet af. Nu de passagier één boeking had voor een vlucht van Los Angeles via Dublin en Londen naar Amsterdam Schiphol is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van drie rechtstreeks aansluitende vluchten.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. British Airways heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van British Airways, omdat deze ongelijk krijgt.
5.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt British Airways tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
6.2.
veroordeelt British Airways tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 79,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
6.3.
veroordeelt British Airways tot betaling aan de passagier van € 120,00 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter