In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 1 oktober 2018. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Toronto naar Calgary. Door een stroomstoring op Schiphol hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij met een vertraging van 3 uur en 23 minuten op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten.
Air Canada heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de stroomstoring op Schiphol, die buiten hun invloedssfeer lag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen. De rechter heeft geoordeeld dat Air Canada voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van de stroomstoring, die een buitengewone omstandigheid opleverde. Hierdoor was Air Canada niet verplicht om compensatie te betalen.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Air Canada. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting door kantonrechter W. Aardenburg.