In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagden, bestaande uit een vennootschap en twee vennoten, naar aanleiding van een brand die op 11 augustus 2017 in het gehuurde pand heeft plaatsgevonden. De brand heeft geleid tot volledige verwoesting van het pand, waardoor [eiser] geen gebruik meer kon maken van de gehuurde ruimte. [Eiser] heeft de huurovereenkomst op 1 maart 2018 ontbonden en vordert nu schadevergoeding van gedaagden, die volgens hem aansprakelijk zijn voor de schade door nalatigheid in het onderhoud van de elektrische installatie en gebrekkige brandpreventie.
Het procesverloop begon met een dagvaarding op 26 april 2018, waarna gedaagden een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring hebben ingediend. De kantonrechter heeft op 24 juli 2019 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de brand is ontstaan in de bedrijfsruimte van gedaagde 2, maar dat niet is aangetoond dat de gebreken in de elektrische installatie de oorzaak van de brand zijn geweest. De rechter concludeert dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de gebrekkige staat van het pand en de aansprakelijkheid van gedaagden.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen, maar de rechter verklaart wel dat de huurprijs vanaf 12 augustus 2017 tot nul wordt verminderd en dat de huurovereenkomst per 1 maart 2018 rechtsgeldig is ontbonden. Gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, terwijl [eiser] ook een tegenvordering heeft ingediend voor onbetaalde huur, die gedeeltelijk wordt toegewezen. De rechter heft de conservatoire beslagen op die door [eiser] zijn gelegd.