Bijlage: Wettelijk kader
1) Uitvoeren van een werk
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
Op de gronden geldt het bestemmingplan “Heemskerk Buitengebied 2015”. Op de gronden gelden de bestemmingen “Natuur” en “Waarde Archeologie 1”. In de voorschriften behorend bij deze bestemmingen (13 respectievelijk 30) is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Op grond van artikel 13.1 van de bestemmingsplanbepalingen zijn de voor 'Natuur' aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden;
d. duinrellen en waterlopen;
e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een terras behorende bij de aangrenzende bestemming;
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - infiltratiegebied': tevens een infiltratiegebied;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren': tevens een uitkijktoren;
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landgoed': tevens een deel van het landgoed Marquette;
i. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een fietsbrug met bijbehorend talud;
j. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
k. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en ecologische waarden waaronder begrepen natte natuur.
met daaraan ondergeschikt:
l. educatief medegebruik;
m. extensieve dagrecreatie;
n. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;
p. infrastructurele voorzieningen.
Op grond van artikel 13.5.1 van de bestemmingsplanbepalingen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
b. het vellen, kappen en/of rooien van bomen en houtopstanden alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
c. het ontgronden, verlagen, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
e. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen, paden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
g. verwijderen van landschapselementen;
h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
i. het aanbrengen van drainage;
j. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
k. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
Op grond van artikel 13.5.2 van de bestemmingsplanbepalingen is het in lid 13.5.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. onderhoud gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van Beheerplan van het Natura-2000 gebied;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en waarvoor vergunning is verleend;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning/omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid;
d. bedoeld zijn onder lid 13.5.1 onder c, d en e voor zover het een kleiner oppervlak betreft dan 100 m²;
e. het aanleggen en onderhouden van waterlopen en duinrellen;
f. mogen worden uitgevoerd op grond van een ontheffing en of vergunning die reeds op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend.
Op grond van artikel 13.5.3 van de bestemmingsplanbepalingen kan de in lid 13.5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend indien daardoor de waterstaatswerken, ecologische waarden, natuur- en/of landschapswaarden en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - infiltratiegebied' de functie van infiltratiegebied niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind.
Op grond van artikel 30.1 van de bestemmingsplanbepalingen zijn de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op grond van artikel 30.3.1 van de bestemmingsplanbepalingen is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Op grond van artikel 30.3.2 van de bestemmingsplanbepalingen is het verbod van lid 30.3.1 niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en indien de werken en werkzaamheden:
a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 30.2 in acht is genomen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
d. gericht zijn op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden.
Op grond van artikel 30.3.3 van de bestemmingsplanbepalingen zijn de werken en werkzaamheden, zoals in lid 30.3.1 bedoeld, slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
2) Wijzigen rijksmonument
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2017 (APV) van de gemeente Heemskerk is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die zijn vermeld op de groene kaart.
Op grond van artikel 4:11, derde lid, van de APV kan, in afwijking van artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Op grond van artikel 4:11, vierde lid, van de APV kan, als op grond van het derde lid een omgevingsvergunning voor het vellen van de betreffende houtopstand kan worden geweigerd het bevoegd gezag de omgevingsvergunning tot het vellen van de betreffende houtopstand alsnog verlenen als het maatschappelijk belang dat is gediend met het vellen van de betreffende houtopstand zwaarder weegt dan het belang dat is gediend met het behoud van de betreffende houtopstand.
Op grond van artikel 4:11, vijfde lid, van de APV verleent het bevoegd gezag alleen een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand als alternatieven voor het behoud van de houtopstand zijn onderzocht en alternatieven niet mogelijk zijn gebleken dan wel niet opwegen tegen het belang dat is gediend met het vellen van de houtopstand.
Op grond van artikel 4:11, zesde lid, van de APV kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.