ECLI:NL:RBNHO:2019:1503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
C/15/284065 / KG ZA 19-49
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van gevaarlijke bomen door mede-eigenaren

In deze zaak vorderen eisers, mede-eigenaren van twee bomen, de verwijdering van deze bomen vanwege de geconstateerde gevaarlijke situatie. De bomen, een Watercipres en een Zwarte den, zijn gezamenlijk geplant op de erfgrens van de partijen. Eisers hebben een dendroloog ingeschakeld die in een rapport concludeert dat de bomen instabiel zijn en een risico vormen voor de omgeving. Ondanks herhaalde verzoeken van eisers om tot verwijdering over te gaan, weigeren gedaagden hun medewerking te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat eisers in een eventuele bodemprocedure in het gelijk gesteld zullen worden, gezien de resultaten van het onderzoeksrapport. De rechter wijst de vorderingen van eisers grotendeels toe, met de verplichting voor gedaagden om binnen bepaalde termijnen medewerking te verlenen aan de verwijdering van de bomen. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen. De proceskosten worden aan gedaagden opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/284065 / KG ZA 19-49
Vonnis in kort geding van 28 februari 2019
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. B. Parmentier te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
bijgestaan door mr. N. Brand te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser1] c.s. en [gedaagde1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 februari 2019 met producties 1 t/m 8,
  • de mondelinge behandeling op 14 februari 2019,
  • de pleitnota van [gedaagde1] c.s..
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 februari 2019 zijn verschenen:
  • [eiser1] en [eiser2], bijgestaan door mr. Parmentier voornoemd,
  • [gedaagde1], bijgestaan door mr. Brand voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een Watercipres en een Zwarte den (hierna: de Bomen) die op hun beider erfgrens zijn geplant.
2.2.
Partijen discussiëren al enkele jaren over het al dan niet verwijderen van de Bomen. [eiser1] c.s. willen tot verwijdering van de Bomen overgaan, [gedaagde1] c.s. (in beginsel) niet. Op 18 januari 2018 zijn twee personen van buurtbemiddeling bij zowel [eiser1] c.s. als [gedaagde1] c.s. thuis geweest. [gedaagde1] c.s. hebben deze buurtbemiddeling van de hand gewezen.
2.3.
In maart/april 2018 heeft [A.], dendroloog, European Tree Technician en gecertificeerd boomveiligheidscontroleur bij Diospyros decandra BV te Alphen aan den Rijn, in opdracht en voor rekening van [eiser1] c.s. onderzoek verricht naar de veiligheid van de Bomen. In zijn onderzoeksrapport (hierna: het Onderzoeksrapport) staat onder meer het volgende opgenomen:
“(..)
3. Situatie
In de voortuinen van [adres] groeien twee bomen.
1. Een Watercipres (..) op 70 cm van de gevel. (..)
De stam oogt gezond, er is echter een scheur geconstateerd, het hout naast de scheur voelt zacht aan. Kans op scheuren van de stam is aanwezig.
De top van de boom is in een eerder stadium eruit gewaaid. Op die plaats heeft de boom meerdere nieuwe toppen gevormd. De aanhechtingen van deze toppen zijn onvoldoende, er is kans op uitbreken van deze toppen.
Er is geen ondergronds onderzoek verricht, indien de boom niet onder de fundering kan wortelen, is de stabiliteitsruimte onvoldoende. (..)
In deze rapportage is de boom aangemerkt als te verwijderen risico-boom, er is niet gekozen voor nader onderzoek. Op grond van nader onderzoek zou de boom wellicht nog enkele jaren kunnen blijven staan. Nader onderzoek houdt de volgende drie acties in:
  • Een tomografie-meting (picusmeting), waarbij de stam met geluidgolven onderzocht wordt op verborgen holtes
  • Onderzoek met de hoogwerker naar de takaanhechtingen (toppen)
  • Wortelonderzoek i.v.m. de stabiliteit
De kosten van onderzoek zijn hoger dan de waarde van de boom, en niet reëel voor een particulier boombezitter om deze aan de boom te besteden. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze onderzoeken om de ca. 3 jaar herhaald moeten worden én dat de kans op behoud van de boom gering is.
2. Een zwarte den (..), staat op korte afstand van de Watercipres. Deze boom groeit ‘onder de kroon vandaan’ en staat scheef. De bodem is onderzocht en op grond van daling van de bodem onder de kroon van de Zwarte den (aan de straatzijde) kan worden geconcludeerd dat de stabiliteit onvoldoende is. Met ander woorden, er is kans op omvallen van deze boom.
4. Maatregelen en urgentie
Beide bomen moeten verwijderd worden, de Zwarte den zo spoedig mogelijk, de Watercipres binnen 6 maanden.
5. Boomgegevens
Nummer 1
Soort: Metasequoia glyptostroboides
Nederlandse naam Watercipres
Stamdoorsnede 70 cm
Hoogteklasse 12-15 m
Conditie redelijk
Mankementen meerdere toppen, aanhechtingen twijfelachtig
scheur en zacht hout stam
stabiliteitsruimte onvoldoende
Boomveiligheidsstatus risicoboom
Maatregelen kap
Urgentie maatregelen zes maanden
Nummer 2
Soort: Pinus nigra var. nigra
Nederlandse naam Zwarte den
Stamdoorsnede 60 cm
Hoogteklasse 9-12 m
Conditie redelijk
Mankementen scheefstand, onvoldoende stabiliteit
Boomveiligheidsstatus risicoboom
Maatregelen kap
Urgentie maatregelen direct”

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde1] c.s. veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verwijderen van de Bomen, bij gebreke waarvan ten gunste van [eiser1] c.s. een dwangsom verschuldigd zal worden van € 1.500,-- voor iedere weigering en van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde1] c.s. zullen weigeren hun medewerking te verlenen;
2. [gedaagde1] c.s. veroordeelt tot (het bij voorschot) betalen van de helft van de kosten van de verwijdering van de Bomen;
3. [gedaagde1] c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat, ter vermeerderen met de nakosten, alsmede de wettelijke rente.
3.2.
[eiser1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Bomen een gevaarlijke situatie opleveren, hetgeen in het Onderzoeksrapport is bevestigd. Zij willen dat de Bomen om die reden zo spoedig mogelijk worden verwijderd. [eiser1] c.s. hebben [gedaagde1] c.s. meermaals verzocht met verwijdering in te stemmen of op zijn minst met hen in overleg te treden, maar hieraan hebben [gedaagde1] c.s. geen gehoor gegeven. [gedaagde1] c.s. stellen ten onrechte dat de Bomen niet gevaarlijk zijn. Zij baseren zich hierbij op door henzelf uitgevoerde inspecties; zij hebben nooit inhoudelijk gereageerd op het Onderzoeksrapport. Ook hebben zij geen deskundige ingeschakeld die een weloverwogen contra-indicatie heeft afgegeven.
[gedaagde1] c.s. hebben de Bomen onlangs zelf gesnoeid, waardoor ze in nog slechtere staat zijn komen te verkeren en de stabiliteit is afgenomen. Er dienen daarom op korte termijn maatregelen te worden genomen, aldus [eiser1] c.s.. Daarbij is van belang dat [eiser1] c.s. mede-eigenaars van de Bomen zijn. Indien er schade aan zaken en/of personen optreedt door het omvallen van één of beide bomen, zijn [eiser1] c.s. medeverantwoordelijk voor de daardoor ontstane schade. Dit risico achten [eiser1] c.s. gezien de volgens hen objectief gevaarlijke situatie onacceptabel.
3.3.
[gedaagde1] c.s. voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Om een voorziening als gevorderd te treffen, dient de voorzieningenrechter vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat [eiser1] c.s. het gelijk aan hun zijde krijgen indien één van partijen een bodemprocedure begint. Ook dienen [eiser1] c.s. een spoedeisend belang te hebben bij een op de bodemprocedure vooruitlopend oordeel. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.2.
[eiser1] c.s. stellen dat het spoedeisend belang bij hun vorderingen voortvloeit uit de resultaten van het Onderzoeksrapport, waarin is vastgesteld dat de Bomen een risico opleveren en op korte termijn gekapt dienen te worden. Sinds het uitbrengen van het rapport is een jaar verstreken, waardoor het spoedeisend belang alleen maar is toegenomen. Dit belang is volgens [eiser1] c.s. voorts toegenomen doordat [gedaagde1] c.s. de Bomen onlangs op zeer ondeskundige wijze hebben gesnoeid, met een grotere instabiliteit van de Bomen tot gevolg.
4.3.
[gedaagde1] c.s. voeren aan dat [eiser1] c.s. geen spoedeisend belang hebben bij kap op korte termijn, omdat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de Bomen de komende periode gevaarlijker zullen zijn dat het afgelopen jaar. Bovendien dient de onomkeerbaarheid van een eenmaal toegestane kap mee te worden genomen in de te maken belangenafweging, aldus [gedaagde1] c.s..
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang met het overgelegde onderzoeksrapport, waarin een deskundige gemotiveerd tot de conclusie komt dat de Bomen instabiel en/of gevaarlijk zijn en daarmee een gevaar voor de omgeving opleveren, voldoende is onderbouwd.
Omtrent de vorderingen van [eiser1] c.s. wordt inhoudelijk als volgt overwogen.
4.5.
[gedaagde1] c.s. betwisten met klem dat de Bomen gevaarlijk zouden zijn. Uit het Onderzoeksrapport blijkt dat volgens hen niet (afdoende) en bij zelf uitgevoerde inspecties aan de Bomen zijn door hen geen gevaarlijke situaties of onregelmatigheden aangetroffen. [gedaagde1] c.s. hebben hun medewerking aan verwijdering van de Bomen om die reden opgeschort, tot zij meer weten over de daadwerkelijke toestand van de Bomen. Daartoe is volgens [gedaagde1] c.s. in ieder geval een uitgebreid bodemonderzoek geïndiceerd. Nu [eiser1] c.s. zich op het gestelde gevaar van de Bomen beroepen, ligt het volgens [gedaagde1] c.s. op de weg van [eiser1] c.s. om een aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ligt het entameren van voornoemd aanvullend onderzoek juist op de weg van [gedaagde1] c.s.. Op basis van het Onderzoeksrapport is het, zoals eerder overwogen, voorshands voldoende aannemelijk dat er een gevaar uitgaat van de Bomen. De door [gedaagde1] c.s. ter zitting tegen dat rapport ingebrachte bezwaren snijden onvoldoende hout. Indien [gedaagde1] c.s. het niet eens zijn met de in het rapport getrokken conclusies had het op hun weg gelegen om ofwel een contra-expertise te laten verrichten, dan wel op zijn minst met [eiser1] c.s. in overleg te treden over de uitvoering van het door hen verlangde aanvullende bodemonderzoek.
4.7.
Omtrent dat aanvullende bodemonderzoek hebben [eiser1] c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat een dergelijk onderzoek in hun ogen een weinig bruikbaar resultaat zal opleveren; indien uit dat onderzoek zou blijken dat de Bomen onder de woning van [eiser1] c.s. zijn geworteld, levert dat een gevaar op voor de woning en zullen de Bomen verwijderd moeten. Als zou blijken dat er géén wortels onder het huis zitten, is dat enkel een bevestiging van de instabiliteit van de Watercipres en zullen de Bomen ook verwijderd dienen te worden. Van [eiser1] c.s. kan, gelet op voorgaande, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden verwacht dat zij duizenden euro’s aan het door [gedaagde1] c.s. verlangde aanvullend onderzoek uitgeven, terwijl laatstgenoemden volharden in hun afwachtende houding en niet aan de kosten van dat onderzoek willen bijdragen.
4.8.
[gedaagde1] c.s. hebben op alle mogelijke momenten, ondanks dat zij daartoe door [eiser1] c.s. meermaals in de gelegenheid zijn gesteld, geweigerd een constructief gesprek met [eiser1] c.s. aan te gaan omtrent de toekomst van de Bomen. Ook nadat partijen ter zitting in de gelegenheid zijn gesteld alsnog afspraken met elkaar te maken, bijvoorbeeld in de vorm van een door een deskundige te geven (bindend) advies ter plaatse, hebben [gedaagde1] c.s. volhard in hun weigering tot medewerking. De voorzieningenrechter kan aan deze afwachtende proceshouding de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen. Mede gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat de bodemrechter de vorderingen van [eiser1] c.s. in de huidige stand van zaken zal toewijzen, ziet de voorzieningenrechter in de gedragingen van [gedaagde1] c.s. aanleiding te oordelen dat de Zwarte den binnen twee maanden gerooid moet worden. De Watercipres zal in beginsel ook binnen twee maanden gerooid moeten worden, tenzij [gedaagde1] c.s. een contrarapportage inbrengen waaruit blijkt dat de Watercipres kan blijven staan of dat dusdanige maatregelen getroffen kunnen worden dat het aan de cipres klevende gevaar wordt weggenomen. Verzekerd zal worden dat er vervolgens ook wat gebeurt.
4.9.
Gezien voornoemde proceshouding van [gedaagde1] c.s. sluit de voorzieningenrechter niet uit dat [gedaagde1] c.s. weigeren hun medewerking te verlenen aan de uitvoering van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal om die reden worden toegewezen, zij het dat die dwangsom wordt beperkt als onder de beslissing vermeld.
4.10.
[gedaagde1] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 102,81
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.209,81
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. om binnen acht weken na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan het verwijderen van de Zwarte den;
5.2.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. tot (het bij voorschot) betalen van de helft van de kosten van de verwijdering van de Zwarte den;
5.3.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verwijderen van de Watercipres, in het geval [gedaagde1] c.s. niet binnen voornoemde periode bij aangetekende brief aan [eiser1] c.s. heeft verzonden:
( a) een door een Dendroloog opgestelde rapportage waaruit blijkt:
o dat de Watercipres behouden kan worden, of
o dat door een eenmalige of in delen te besteden investering van maximaal € 2.000,- dusdanige maatregelen getroffen kunnen worden dat het aan de cipres klevende gevaar wordt weggenomen en de boom nog 10 jaar kan blijven staan; en
( b) een voorstel van [gedaagde1] c.s. aan [eiser1] c.s., inhoudende:
(1) een offerte van een bedrijf waaruit de kosten van de onder (a) omschreven maatregelen blijken,
(2) een voorstel van [gedaagde1] c.s. om dit bedrijf mede namens [eiser1] c.s. opdracht te geven voor de uitvoering van de werkzaamheden, onder de aantekening dat aan ieder de helft van de kosten moet worden gefactureerd, en
(3) een volmacht van [gedaagde1] c.s. aan [eiser1] c.s. om die opdracht mede namens [gedaagde1] c.s. te verstrekken;
5.4.
veroordeelt [gedaagde1] c.s., ingeval de Watercipres op grond van dit vonnis verwijderd dient te worden, tot (het bij voorschot) betalen van de helft van de kosten van de verwijdering van de Watercipres;
5.5.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. om aan [eiser1] c.s. een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. tot en met 5.4. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.6.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 1.209,81;
5.7.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hensen op 28 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1467