ECLI:NL:RBNHO:2019:1631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
15.216859.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 1 november 2018 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Nieuwersluis, heeft tijdens de zitting op 4 februari 2019 bekend dat zij verantwoordelijk was voor de totale hoeveelheid aangetroffen cocaïne. De officier van justitie, mr. N.M. Lemmers, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aanhouding en onderzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de hoeveelheid cocaïne, de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de LOVS-oriëntatiepunten en het recidiverisico van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/216859-18 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 februari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Lemmers en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 november 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 november 2018 (dossierpagina’s 9 tot en met 11);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 1 november 2018 (dossierpagina’s 57 tot en met 61);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 6 november 2018 (los processtuk).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 1 november 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en begeleid wonen aan de proeftijd worden verbonden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met een hoeveelheid van ongeveer 2.700 gram cocaïne en niet ruim 4000 gram, nu verdachte niet wist dat ook in de pralinés cocaïne zat. Het opzet van verdachte zag derhalve niet op de invoer van de cocaïne die in de pralinés was verstopt en om die reden dient het gewicht van die cocaïne bij het bepalen van de hoogte van de straf van het geheel te worden afgetrokken. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals genoemd in het reclasseringsrapport en aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten voor de invoer van 2.000 tot 3.000 gram cocaïne.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat dit materiaal ook in de pralinés zat.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne in de pralinés heeft gehad. Nu verdachte zowel de Agar desert mix als de pralinés van dezelfde organisatie heeft gekregen, had het op haar weg gelegen om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de pralinés. Door de (inhoud van de) pralinés niet te controleren heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook in de pralinés cocaïne zou zijn verpakt. Verdachte is derhalve verantwoordelijk voor de totale hoeveelheid bij haar aangetroffen cocaïne, zijnde ruim vier kilo, zodat de rechtbank bij het bepalen van de straf ook deze hoeveelheid als uitgangspunt zal nemen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 januari 2019, opgemaakt door [reclasseringswerker] bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt – kort samengevat – in dat bij verdachte sprake is van problematisch middelengebruik, instabiele huisvesting, gebrek aan dagbesteding en een beperkt sociaal netwerk. Momenteel zijn geen beschermende factoren geconstateerd. Verdachte is gemotiveerd om haar problematiek aan te pakken, maar zij is onvoldoende zelfredzaam en heeft hierbij hulp nodig. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en begeleid wonen in Exodus Venlo, waar verdachte in februari 2019 al terecht zou kunnen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten. Bij de door verdachte ingevoerde hoeveelheid van ruim vier kilo heeft als uitgangspunt te gelden een gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet, gelet op de hoogte van deze straf, geen aanleiding een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de orde zullen komen wanneer verdachte te zijner tijd wellicht in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. De aan die voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden voorwaarden kunnen worden toegesneden op de op dat moment actuele persoonlijke omstandigheden van verdachte.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. van der Lelie, voorzitter,
mr. T. van Muijden en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. L. Bähr,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2019.