ECLI:NL:RBNHO:2019:1990

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
6457718 \ CV EXPL 17-10138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Lufthansa voor een vlucht van Calgary naar Amsterdam via Frankfurt op 6 en 7 november 2015. De vlucht van Frankfurt naar Amsterdam (LH992) werd geannuleerd, waarna de passagier compensatie eiste op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier zich niet bij de incheckbalie had gemeld, wat volgens hen een voorwaarde was voor compensatie. Daarnaast stelde Lufthansa dat de annulering het gevolg was van een staking van bemanningsleden, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde die hen vrijstelde van compensatieverplichtingen.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet verplicht was om zich bij de incheckbalie te melden, aangezien de vlucht was geannuleerd en Lufthansa niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid. De rechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Lufthansa tot betaling van € 708,90, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat Lufthansa niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen, en dat de staking niet als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigt de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6457718 \ CV EXPL 17-10138
Uitspraakdatum: 20 maart 2019
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. N. Wesseling
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 16 oktober 2017 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 19 februari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben beiden een pleitnota overgelegd en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de passagier bij brief van 15 februari 2019 een akte vermeerdering en wijziging van eis toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met TravelXL Reisbureau TéDéTé een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren op 6 november 2015 van Calgary (Canada) naar Frankfurt (Duitsland) met vluchtnummer LH6793 en vervolgens op 7 november 2015 van Frankfurt naar Amsterdam met vluchtnummer LH992.
2.2.
Vlucht LH992 is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert - na vermeerdering van eis - dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,80 althans € 108,90 althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de annulering van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert primair aan dat de Verordening niet van toepassing is, nu de passagier zich niet bij de balie van Lufthansa in Frankfurt heeft gemeld. In dit kader voert Lufthansa aan dat het vervallen van de meldingsplicht voor geannuleerde vluchten als bedoeld in artikel 3 lid 2 sub a van de Verordening alleen geldt voor annuleringen van vluchten waarover de luchtvaartmaatschappij de passagier reeds heeft geïnformeerd en waarbij de luchtvaartmaatschappij zo mogelijk al aan artikel 8 van de Verordening heeft voldaan. In dit geval heeft Lufthansa de passagier echter niet geïnformeerd over de annulering van de vlucht, zodat zij zich tijdig had dienen te melden bij de incheckbalie te Frankfurt. Nu de passagier dit heeft nagelaten, heeft zij niet voldaan aan haar verplichtingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub a van de Verordening, waardoor haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aldus Lufthansa.
4.2.
Subsidiair voert Lufthansa het volgende aan. Lufthansa betwist dat de passagier zelf voor vervangend vervoer naar Amsterdam heeft gezorgd. Het is volgens Lufthansa niet duidelijk of de passagier tijdverlies heeft geleden en zo ja hoeveel. De passagier maakt alleen al daarom volgens Lufthansa geen aanspraak op compensatie. Daarnaast is de vlucht volgens Lufthansa geannuleerd ten gevolge van een staking van een groot aantal (maar niet alle) bemanningsleden op 7 november 2015. Deze staking vormt volgens Lufthansa een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. Lufthansa is van mening dat onderhavige zaak moet worden beoordeeld conform Europees recht, maar dat (de rechtmatigheid van) de staking naar Duits recht dient te worden beoordeeld, nu het gaat om staking van (veelal) in Duitsland wonende bemanningsleden van een in Duitsland gevestigde luchtvaartmaatschappij, georganiseerd door een in Duitsland gevestigde vakbond. Lufthansa doet daarbij een beroep op het ‘Information document of Directorate-General for Energy and Transport, answers to questions on the application of Regulation 261/2004’ (hierna: het Information document). Lufthansa voert aan dat volgens het Duitse (stakings)recht een staking niet bedrijfsinherent is en niet binnen de invloedsfeer van een luchtvaartmaatschappij valt. Lufthansa heeft daarbij gewezen op een uitspraak van 21 augustus 2012 van het Bundesgerichtshof. Lufthansa stelt dat zij de staking niet kon voorkomen, omdat in redelijkheid van haar niet gevergd kon worden om in te stemmen met de eisen van (de vakbond van) de bemanningsleden. Volgens Lufthansa is het streven naar de goede en sociale verhoudingen met de werknemers geen onderdeel van de gewone bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij, althans geen onderdeel dat de luchtvaartmaatschappij volledig zelf in de hand heeft.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagier heeft vier dagen voorafgaand aan het pleidooi een akte houdende vermeerdering en wijziging eis toegezonden. Lufthansa heeft hiertegen de bezwaar gemaakt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de passagier op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering bevoegd is haar eis te vermeerderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de eisvermeerdering geen onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt. Het bezwaar van Lufthansa tegen de eiswijzing wordt daarom gepasseerd.
5.3.
De kantonrechter oordeelt dat het primaire verweer van Lufthansa niet kan slagen.
Daartoe wordt als volgt overwogen. In artikel 3, lid 2 sub a van de Verordening staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers een bevestigde boeking voor een vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in het geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden, zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij (…) is aangegeven (…).”
Niet in geding is dat de passagier beschikte over een bevestigde boeking voor vlucht LH992. Vast staat dat vlucht LH992 is geannuleerd. Aldus bestond op basis van voornoemd artikel geen verplichting voor de passagier om zich te melden bij de incheckbalie. Voor zover al zou komen vast te staan dat Lufthansa geen mededeling heeft gedaan, maakt dit het voorgaande niet anders. Overigens is onvoldoende aannemelijk dat Lufthansa geen andere mogelijkheden had om de passagier te informeren over de annulering en het alternatieve vervoer.
5.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, doet geen van de situaties zoals bedoeld onder artikel 5 lid 1 sub c onder i, ii of iii zich voor en komt de kantonrechter niet toe aan de vraag of de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen. Lufthansa is daarom in beginsel gehouden de passagier te compenseren, tenzij Lufthansa kan aantonen dat de annulering is veroorzaakt als gevolg van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening en dat de annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen kon worden.
5.5.
Niet in geschil is dat op 7 november 2015 sprake was van een staking van een groot deel van de bemanningsleden van Lufthansa. Het verweer van Lufthansa dat (de rechtmatigheid van) de staking naar Duits recht moet worden beoordeeld, slaagt niet. De kantonrechter wijst in dit verband op overweging 47 van het arrest van het Hof van 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:258 (Krüsemann e.a. tegen TUIfly GmbH). Daarin is onder andere het volgende bepaald:

Indien een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen stakingen die naar het toepasselijke nationale recht wettig zijn en zij die dat niet zijn, om te bepalen of die als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten worden aangemerkt, zou dat immers tot gevolg hebben dat het recht van de passagiers op compensatie afhankelijk wordt gesteld van de arbeidswetgeving van elke lidstaat, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de in de overwegingen 1 en 4 genoemde doelstellingen van verordening nr. 261/2004 om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen hun bedrijf onder geharmoniseerde voorwaarden uitoefenen op het grondgebied van de Unie”.
Het beroep van Lufthansa op het ‘Information document’ kan haar evenmin baten. De kantonrechter is niet gebonden aan deze vraag- en antwoordenlijst. De kantonrechter oordeelt daarom op basis van de Verordening en de jurisprudentie van het Hof.
5.6.
In het hiervoor genoemde arrest van het Hof van 17 april 2018 is, voor zover hier van belang, voorts het volgende overwogen:

32 Als ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kunnen worden aangemerkt gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C-315/15, EU:C:2017:342, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33 Volgens overweging 14 van genoemde verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich in het bijzonder voordoen in gevallen van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
34 Het Hof heeft reeds kunnen verduidelijken dat de in die overweging genoemde omstandigheden niet noodzakelijkerwijs en automatisch gronden zijn voor vrijstelling van de in artikel 5, lid 1, onder c), van deze verordening opgenomen verplichting om compensatie te betalen (zie in die zin arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C-549/07, EU:C:2008:771, punt 22), en dat dus per geval moet worden beoordeeld of is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die in punt 32 van dit arrest in herinnering zijn gebracht”.
5.7.
Gelet op de hiervoor vermelde overwegingen van het Hof, dient per geval te worden beoordeeld of sprake is van een buitengewone omstandigheid. Lufthansa heeft in dit geval zeer uitgebreid verweer gevoerd op diverse punten, maar ten aanzien van de betreffende staking op 7 november 2015 heeft zij enkel summiere informatie verstrekt. De kantonrechter overweegt dat een staking van eigen personeel in de regel een protestgeluid is om een wens tot verbetering van het loon of andere arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten of om duidelijk te maken dat men het oneens is met (aangekondigd) beleid van de werkgever. Van belang is verder dat bepaald gebruikelijk is dat een personeelsvertegenwoordiger dan wel de vakbond de bij het betrokken personeel levende onvrede kenbaar maakt bij de werkgever en tracht daarover met haar in gesprek te geraken alvorens naar het (zware) middel van staking wordt gegrepen. Lufthansa heeft aangevoerd dat zij middels onderhandelingen steeds zoveel als mogelijk maatregelen treft teneinde stakingen te voorkomen. Zij heeft echter niet toegelicht of er in dit specifieke geval van te voren met de vakbond is gesproken of dat er onderhandelingen zijn gevoerd. Lufthansa heeft voorts in het midden gelaten wat de eisen van (de vakbond van) de bemanningsleden waren. Er kan daarom niet worden beoordeeld of redelijkerwijs van Lufthansa niet kon worden gevergd aan die eisen te voldoen. Lufthansa heeft evenmin toegelicht wanneer de staking op 7 november 2015 aan haar is meegedeeld. Al met al is dan ook niet komen vast te staan dat de staking voor Lufthansa niet voorzienbaar was en/of dat Lufthansa er daadwerkelijk geen invloed op had om de staking te voorkomen.
5.8.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de annulering van vlucht LH992 is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan haar komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Er wordt om die reden dan ook niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Lufthansa heeft aangevoerd dat in dit geval het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II.
De passagier heeft bij de dagvaarding twee brieven en één e-mail aan Lufthansa overgelegd. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Op basis van deze tarieven en een toewijsbare hoofdsom van € 600,00 zal een bedrag van € 108,90 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Het meer gevorderde zal worden afgewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat zij ongelijk krijgt. Bij de vaststelling van het toepasselijke liquidatietarief dient te worden uitgegaan van de toewijsbare hoofdsom. De nakosten kunnen eveneens worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. Lufthansa heeft aangevoerd dat zij, indien zij wordt veroordeeld enig bedrag aan de passagier te betalen, dit bedrag op eerste verzoek zal voldoen. De passagier heeft dit niet betwist. De kantonrechter ziet gelet hierop aanleiding om te bepalen dat de nakosten eerst verschuldigd zijn indien Lufthansa niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 540,00
en tot betaling van € 60,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagier worden gemaakt en voor zover Lufthansa niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.p
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter