Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,80 althans € 108,90 althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Indien een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen stakingen die naar het toepasselijke nationale recht wettig zijn en zij die dat niet zijn, om te bepalen of die als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten worden aangemerkt, zou dat immers tot gevolg hebben dat het recht van de passagiers op compensatie afhankelijk wordt gesteld van de arbeidswetgeving van elke lidstaat, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de in de overwegingen 1 en 4 genoemde doelstellingen van verordening nr. 261/2004 om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen hun bedrijf onder geharmoniseerde voorwaarden uitoefenen op het grondgebied van de Unie”.
32 Als ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kunnen worden aangemerkt gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C-315/15, EU:C:2017:342, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
6.De beslissing
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 540,00