ECLI:NL:RBNHO:2019:2408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
C/15/282229 FT RK 18/1716
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens ontbreken van vereiste verklaring

Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot schuldsaneringsregeling. De schuldenares had op 6 december 2018 een verzoekschrift ingediend, bijgestaan door haar civiel bewindvoerder en een andere betrokken persoon, om in aanmerking te komen voor de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 15 februari 2019 werd het verzoek besproken. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om de procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenares in Nederland ligt.

De rechtbank stelde vast dat de schuldenares niet had voldaan aan de vereisten van artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet, dat vereist dat in het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring wordt opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De verklaring die door de bewindvoerder was opgesteld, gaf aan dat het minnelijk traject niet was doorlopen, omdat de gemeente niet bereid of in staat was om dit traject te faciliteren. De rechtbank erkende dat de schuldenares hierdoor mogelijk benadeeld werd door falende gemeentelijke instanties, maar benadrukte dat het niet aan de rechtbank was om dit tekortschieten te repareren, omdat dit in strijd zou zijn met de wet.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de schuldenares niet ontvankelijk in haar verzoek, wat betekent dat het verzoek niet verder in behandeling werd genomen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND afwijzing schuldsaneringsregeling

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer: C/15/282229 FT RK 18/1716
vonnis van 12 maart 2019
op het verzoek van:
[naam 1] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
schuldenares.

1.De procedure

1.1
Op 6 december 2018 is ter griffie van deze rechtbank binnengekomen het verzoekschrift met bijlagen van schuldenares strekkende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2
Ter zitting van 15 februari 2019 is schuldenares, bijgestaan door haar civiel bewindvoerder en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), hierover gehoord. Het proces-verbaal dient als hier ingelast te worden beschouwd.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 2015/848 betreffende insolventieprocedures van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van schuldenares in Nederland ligt.
2.2
Op grond van het bepaalde in artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet (Fw) dient in het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage te worden opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt.
2.3
Uit de verklaring, opgesteld door [naam 2] en overgelegd op 6 december 2017, blijkt dat het minnelijk traject – zoals bedoeld in genoemd wetsartikel – niet is doorlopen. De reden hiervoor zou zijn dat de gemeente tot wie schuldenares zich had gewend, niet bereid en/of in staat was het minnelijk traject voor schuldenares ter hand te nemen omdat er vanwege een eerder faillissement van schuldenares te veel onduidelijkheid over het schuldenpakket zou bestaan. Schuldenares stelt geen andere mogelijkheden voor het doorlopen van het minnelijk traject te hebben. [naam 2] heeft daarom betoogd dat in dit geval het niet uitvoeren van het minnelijk traject moet worden beschouwd als een mislukt minnelijk traject zodat schuldenares moet worden ontvangen in haar verzoek.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van de vereiste met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, ertoe moet leiden dat schuldenares in haar verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank realiseert zich dat schuldenares hierdoor de dupe dreigt te worden van mogelijke falende gemeentelijke instanties, maar het is niet aan de rechtbank om dit tekortschieten te repareren, te minder omdat de rechtbank hierdoor zou handelen in strijd met de wet en de bedoeling van de wetgever. Het is voor de rechtbank overigens ook niet goed mogelijk om te beoordelen of de gemeente in het geval van schuldenares terecht of onterecht heeft geweigerd om het minnelijk traject ter hand te nemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
verklaart schuldenares niet ontvankelijk in haar verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 12 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.