ECLI:NL:RBNHO:2019:2446

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
19_823
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning uitbreiding hotel in De Koog, Texel

Op 21 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel is verleend voor de uitbreiding van een hotel aan de Dorpsstraat in De Koog. Verzoeker, handelend onder de naam Hotel [naam hotel 1], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 maart 2019, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn zoon en een gemachtigde, terwijl de gemeente en de derde-partij ook vertegenwoordigd waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de derde-partij niet kon wachten met de bouwwerkzaamheden in verband met de op handen zijnde opening van het hotel. De rechter beperkte zich in zijn beoordeling tot de bouw van een serre aan de voorzijde van het hotel, die in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan. Ondanks deze strijdigheid heeft de gemeente de vergunning verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, omdat het project volgens hen niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

Verzoeker vreesde dat de serre ook als zelfstandig restaurant zou worden gebruikt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag geen aanknopingspunten bood voor deze vrees. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat met de omgevingsvergunning impliciet toestemming was gegeven voor een gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/823
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , handelend onder de naam Hotel [naam hotel 1], te De Koog, verzoeker
(gemachtigde: mr. W. de Vis),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H. Witte).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Hotel [naam hotel 2], te De Koog
(gemachtigde: mr. V.C. van der Velde).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het hotel aan de [adres] in De Koog.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Namens verzoeker is zijn zoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Nu derde-partij heeft aangegeven in verband met de op handen zijnde opening van het hotel niet te kunnen wachten met de bouwwerkzaamheden totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
3.1
Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van hotel [naam hotel 2] middels de bouw van een serre aan de voorzijde van het hotel en een uitbouw aan de achterzijde van het hotel in verband met de verplaatsing van de keuken.
3.2
Ter zitting is door de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat het geschil enkel ziet op de bouw van de serre aan de voorzijde van het hotel. De beoordeling van de voorzieningenrechter beperkt zich dan ook daartoe.
4. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het bouwen van de serre in strijd is met de bouwregels van de bestemming “Recreatie – verblijfsrecreatieve gebouwen” van het bestemmingsplan “De Koog 2013”. Als gevolg van de realisatie van de serre, en met inachtneming van een reeds in 2010 met vergunning uitgevoerd bouwplan, wordt de bouwgrens ter plaatse met in totaal 2,5 meter overschreden.
5. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, tweede lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), bezien in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is het project niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening en bestaan er ook overigens geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
6.1
Verzoeker vreest dat de serre niet alleen als ontbijtruimte zal worden benut maar ook als een zelfstandig restaurant. Hij vindt daarvoor bevestiging in de grotere omvang die de ruimte krijgt als daaraan de serre wordt gebouwd, de vergroting van de keuken en de realisatie van extra parkeerplaatsen naast het hotel.
6.2
De voorzieningenrechter begrijpt verzoekers stelling aldus dat bij de omgevingsvergunning impliciet het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de serre en de aangrenzende ruimte van het hotel als zelfstandig restaurant wordt toegestaan.
6.3
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1210) kan een vrijstelling voor een gebruik van een pand dat in strijd is met het bestemmingsplan (thans: een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit een voor dat pand verleende bouwvergunning, als uit de bouwaanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, en het bevoegde bestuursorgaan, zich bewust van het voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend.
6.4
In de aanvraag is aangegeven dat de ruimte waaraan de serre wordt gebouwd thans wordt gebruikt voor het aanbieden van logies (lees ontbijt) aan de hotelgasten en dat het beoogd gebruik van deze ruimte na realisatie van de serre hetzelfde zal zijn. De aanvraag biedt dus geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de omgevingsvergunning toestemming is verleend voor het gebruik van de ruimte waaraan de serre wordt gerealiseerd als zelfstandig restaurant, zoals door verzoeker betoogd (en gevreesd). Bij haar oordeel neemt de voorzieningenrechter verder in aanmerking dat ook de bij de aanvraag behorende tekeningen geen blijk geven van een gebruik als zelfstandig restaurant en ook derde-partij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd een restaurantfunctie niet te beogen. Derde-partij heeft in dat verband verder verklaard dat zij als nieuwe eigenaar het concept van het hotel heeft gewijzigd, door ervoor te kiezen niet langer een combinatie van hotelkamers en appartementen (met eigen keukentje) aan te bieden maar uitsluitend hotelkamers. Als gevolg van deze keuze is meer ruimte nodig voor het aanbieden van ontbijt aan de hotelgasten Daarin voorziet het bouwplan. Na het ontbijt (tot 22.00 uur, wanneer de ruimte worden afgesloten) wordt de ruimte gebruikt als lounge voor de gasten. De omstandigheid dat hotelgasten daar versnaperingen als koffie, een broodje en soep kunnen krijgen, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gekwalificeerd als het door verzoeker gevreesde gebruik als zelfstandig restaurant en gaat naar het voorlopig oordeel ook het op grond van het bestemmingsplan ter plaatse toegestane gebruik niet te buiten. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter dan ook geen grond voor het oordeel dat met de omgevingsvergunning (impliciet) toestemming is gegeven voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de serre en aangrenzende ruimtes (als zelfstandig restaurant). Indien en voor zover derde-partij de bedoelde ruimte in de toekomst zal gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan, zal verweerder daartegen al dan niet na een daartoe strekkend verzoek, handhavend (moeten) optreden.
7.1
Verzoeker stelt dat verweerder er in het bestreden besluit ten onrechte aan voorbij is gegaan dat door de bouw van de serre het uitzicht vanuit zijn hotel onevenredig wordt aangetast.
7.2
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, mede gezien de door verzoeker alsmede derde-partij overgelegde foto’s en gelet op de stedelijke, bebouwde, omgeving waarin het hotel van verzoeker is gelegen, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de aantasting van het uitzicht als gevolg van het bouwplan zodanig zal zijn, dat verweerder om die reden de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen.
8. Omdat het bestreden besluit naar verwachting van de voorzieningenrechter in bezwaar in stand zal blijven, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.