Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder
de besloten vennootschap Hotel [naam hotel 2], te De Koog
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
21 maart 2019.
Rechtbank Noord-Holland
Op 21 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel is verleend voor de uitbreiding van een hotel aan de Dorpsstraat in De Koog. Verzoeker, handelend onder de naam Hotel [naam hotel 1], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 maart 2019, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn zoon en een gemachtigde, terwijl de gemeente en de derde-partij ook vertegenwoordigd waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de derde-partij niet kon wachten met de bouwwerkzaamheden in verband met de op handen zijnde opening van het hotel. De rechter beperkte zich in zijn beoordeling tot de bouw van een serre aan de voorzijde van het hotel, die in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan. Ondanks deze strijdigheid heeft de gemeente de vergunning verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, omdat het project volgens hen niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Verzoeker vreesde dat de serre ook als zelfstandig restaurant zou worden gebruikt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag geen aanknopingspunten bood voor deze vrees. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat met de omgevingsvergunning impliciet toestemming was gegeven voor een gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.