In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Changi (Singapore) met een overstap op London Heathrow op 11 en 12 september 2017. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. British Airways heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en restricties van de luchtverkeersleiding op London Heathrow.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De luchtverkeersleiding had specifieke beperkingen opgelegd aan het toestel van de onderhavige vlucht, en British Airways heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers ongelijk hebben gekregen en wijst hun vordering af. De proceskosten worden aan de passagiers opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.