Op 25 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door een advocaat namens de gedaagde partij in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de kantonrechter, mr. S.B. Rip, die de behandeling van de hoofdzaak leidde. Tijdens de mondelinge behandeling had de advocaat, verzoeker, de kantonrechter verzocht om terug te komen op een eerder gegeven tussenvonnis, maar de kantonrechter weigerde dit. Na enige discussie verklaarde verzoeker dat hij de kantonrechter zou wraken, omdat hij zich niet kon vinden in de gang van zaken.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor wraking, zoals vastgelegd in artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter slechts gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker geen gegronde redenen had aangevoerd die duidden op een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.