ECLI:NL:RBNHO:2019:2561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
C /15/286556/ HA RK 19/62
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk verklaard in civiele procedure

Op 25 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door een advocaat namens de gedaagde partij in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de kantonrechter, mr. S.B. Rip, die de behandeling van de hoofdzaak leidde. Tijdens de mondelinge behandeling had de advocaat, verzoeker, de kantonrechter verzocht om terug te komen op een eerder gegeven tussenvonnis, maar de kantonrechter weigerde dit. Na enige discussie verklaarde verzoeker dat hij de kantonrechter zou wraken, omdat hij zich niet kon vinden in de gang van zaken.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor wraking, zoals vastgelegd in artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter slechts gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker geen gegronde redenen had aangevoerd die duidden op een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer, locatie Alkmaar
zaaknummer: C /15/286556/ HA RK 19/62
datum uitspraak : 25 maart 2019
BESLISSINGop het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
mr. S.B. Rip,
kantonrechter.

1.PROCESVERLOOP

1.1.
Op 25 maart 2019 heeft onder leiding van de kantonrechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de hoofdzaak tussen [eiseres] als eisende partij en onder meer [gedaagde] als gedaagde partij, zaaknummer 5272702.
Verzoeker trad als advocaat op voor de gedaagde partij.
1.2.
De voorzitter van de wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek door de volledige wrakingskamer.
1.3.
Uit de schriftelijke aantekeningen in de hoofdzaak van de griffier blijkt het volgende.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker namens zijn cliënt de kantonrechter verzocht om terug te komen van een eerder gewezen tussenvonnis. Hij had daarover eerder al een brief geschreven. De kantonrechter heeft gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat zij de beslissing eerder had gegeven en er niet op terugkwam.
Na enige discussie heeft verzoeker zijn eerdere verzoek herhaald en de kantonrechter verzocht om terug te komen van haar eerdere beslissing om zijn cliënt tot bewijs toe te laten. Dit is opnieuw geweigerd door de kantonrechter.
Hierna is de zitting enige tijd geschorst om verzoeker de gelegenheid te geven met zijn cliënt te overleggen.
Na hervatting heeft verzoeker meegedeeld nog één keer te vragen om zijn cliënt toe te laten tot bewijs. De kantonrechter is bij haar eerdere oordeel gebleven. Verzoeker heeft toen verklaard:
“Ik ga u dan wraken. Ik snap er helemaal niets van. Ik wraak u.”

2.BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.
Bij de beoordeling van het verzoek gelden de volgende uitgangspunten.
2.1.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert.
2.1.2.
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.1.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37 Rv dient een verzoek tot wraking gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat het verzoek de gronden voor de verzochte wraking moeten bevatten.
2.2.
Een rechterlijke (tussen)beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing.
Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak, in dit geval het gerechtshof Amsterdam.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die
motiveringgrond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
2.3.
De grondslag van het wrakingsverzoek is in deze zaak uitsluitend dat verzoeker het niet eens is met (de motivering van) de afwijzende beslissing ten aanzien van zijn verzoek om bewijs te mogen leveren. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker geen grond heeft aangevoerd waaruit vooringenomenheid van de kantonrechter zou kunnen volgen. Het wrakingsverzoek is daardoor kennelijk niet-ontvankelijk.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de voorzitter van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie Handel.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van R. Rakhan, griffier, en in het openbaar in aanwezigheid van alle partijen uitgesproken op 25 maart 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.