ECLI:NL:RBNHO:2019:2722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
C/15/283579 / KG ZA 19-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van eigen beslag in kort geding; toetsingskader artikel 705 lid 2 Rv; geen noodzaak eigen beslag door eerder gestelde bankgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschappen Ippel Dredging B.V. en J.P. Schilder B.V. Ippel vorderde de opheffing van een door haar gelegd conservatoir eigenbeslag op de vorderingen van Schilder, terwijl Schilder in reconventie vorderde dat het eigenbeslag van Ippel niet rechtsgeldig was en opgeheven diende te worden. De rechtbank oordeelde dat het eigenbeslag van Ippel onnodig was, omdat er al een bankgarantie van Schilder bestond ter hoogte van € 111.925,-, die voldoende zekerheid bood voor de vordering van Ippel. De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van Ippel bij handhaving van het eigenbeslag niet opweegt tegen het belang van Schilder bij opheffing daarvan, vooral omdat het beslag de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis frustreerde. De rechtbank heeft de vorderingen van Ippel afgewezen en het eigenbeslag opgeheven. Tevens werd Ippel veroordeeld in de proceskosten van Schilder, die in totaal zijn begroot op € 2.972,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/283579 / KG ZA 19-21
Vonnis in kort geding van 5 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IPPEL DREDGING B.V.,
gevestigd te Koudam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.B. Voskamp te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.P. SCHILDER B.V.,
gevestigd te Ursem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.M. Vijverberg te Diessen.
Partijen zullen hierna Ippel en Schilder worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 januari 2019 met producties;
  • een schriftelijk stuk van mr. Vijverberg met de aanhef “conclusie van eis in reconventie en akte houdende producties” met producties;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019;
  • de “aantekeningen” van Ippel;
  • de pleitnota van Schilder;
  • voormelde eis in reconventie wordt geacht ter zitting te zijn genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ippel is een aannemersbedrijf dat zich onder meer bezighoudt met baggerwerkzaamheden van vaarwegen. Schilder ontplooit soortgelijke werkzaamheden.
2.2.
In 2013/2014 heeft Ippel als onderaannemer baggerwerkzaamheden in (de omgeving van) Drachten verricht voor Schilder.
2.3.
Ter zekerheid van ieders vordering uit de overeenkomst van onderaanneming “Drachten” hebben partijen over en weer beslagen gelegd. Op 14 november 2014 heeft Ippel ten laste van Schilder conservatoire beslagen gelegd onder een zestal derden.
2.4.
Op 19 november 2014 heeft Schilder ter opheffing van voormelde beslagen
een bankgarantie gesteld ter hoogte van € 111.925,- . Deze bankgarantie is nog geldig.
2.5.
Bij vonnis van 9 december 2015 heeft deze rechtbank Schilder veroordeeld om aan Ippel te betalen een bedrag van € 20.343,75 vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de kosten, in verband met door Ippel in Genemuiden uitgevoerde baggerwerkzaamheden.
2.6.
Schilder heeft vanwege haar vordering uit de overeenkomst van onderaanneming “Drachten” ten laste van Ippel conservatoir beslag doen leggen op een schip van Ippel en een bankrekening van Ippel. Daarnaast heeft Schilder ter voorkoming van executie van voormeld vonnis van 9 december 2015 eigenbeslag gelegd.
2.7.
Ippel heeft een procedure bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw tegen Schilder aanhangig gemaakt, omdat Schilder de uit hoofde van de overeenkomst van onderaanneming “Drachten” verschuldigde derde factuur en de kosten van meerwerk onbetaald liet. Schilder heeft in reconventie aanspraak gemaakt op de door de Provincie Friesland - die het door Schilder aangenomen werk niet goedkeurde en steeds niet als opgeleverd beschouwde - opgelegde boetes.
2.8.
Bij arbitraal vonnis van 4 september 2018 is Ippel veroordeeld om per saldo aan Schilder te betalen een bedrag van € 59.647,28 (excl. btw) vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 25 augustus 2014.
2.9.
Op 5 oktober 2018 heeft Ippel met toestemming van de voorzieningenrechter conservatoir eigenbeslag gelegd ten laste van Schilder. In de beschikking van 24 september 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering van Ippel voorlopig begroot op € 52.000,-.
2.10.
Bij faxbericht van 18 oktober 2018 heeft mr. Voskamp namens Ippel verzocht om de beschikking van 24 september 2018 aan te vullen.
Bij beschikking van 22 oktober 2018 van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter overwogen dat hij evenals Ippel heeft geconstateerd dat bij het op 24 september 2018 verleende verlof ten aanzien van de eis in de hoofdzaak “14” is ingevuld en er bij het direct daarop volgende “dagen/weken” geen keuze is gemaakt, althans per abuis “weken” niet is doorgestreept. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na 22 oktober 2018 diende te worden ingesteld.
2.11.
In opdracht van mr. Vijverberg voornoemd, heeft Vurich gerechtsdeurwaarders, gevestigd te Amsterdam (hierna: Vurich), het arbitraal vonnis op 26 oktober 2018 aan Ippel betekend. Uit hoofde van deze executoriale titel is aan Ippel bevel gedaan om binnen twee dagen een totaalbedrag van € 71.422,28 te betalen.
2.12.
Op 30 oktober 2018 heeft Vurich schriftelijk aan de ABN AMRO Bank N.V. als hypotheekhouder meegedeeld dat een op verzoek van Schilder gelegd conservatoir beslag op een schip genaamd “Albatros” als gevolg van het arbitrale vonnis is overgegaan in een executoriaal beslag.
2.13.
Op 5 november 2018 heeft Ippel hoger beroep ingesteld tegen voormeld arbitraal vonnis van 4 september 2018.
2.14.
Op 16 november 2018 heeft Schilder uit hoofde van meergenoemd arbitraal vonnis ten laste van Ippel executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de gemeente Groningen.
2.15.
Bij brief van 11 december 2018 heeft een medewerker van Vurich aan mr. Vijverberg meegedeeld dat van de totale vordering € 25.399,59 is betaald.
2.16.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de directeur van Vurich aan mr. Vijverberg meegedeeld dat de gemeente Groningen een bedrag van € 46.621,94 aan Vurich heeft overgemaakt, welk bedrag op 10 december 2018 is ontvangen. Mr. Voskamp heeft zich tot Vurich gewend met de mededeling dat er door Ippel ten laste van Schilder eigenbeslag is gelegd, welk beslag mogelijk de hiervoor genoemde vordering raakt. Aangezien er geen overeenstemming is tussen partijen, is de gerechtsdeurwaarder niet tot uitkering dan wel verdeling van de netto-opbrengst van de executie overgegaan.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Ippel vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair en subsidiair
I. vernietigt, althans nietig verklaart, althans opheft althans ongedaan maakt op welke wijze dan ook:
* de aanzeggingen en de daaropvolgende conversie van de daarin genoemde conservatoire beslagen naar executoriale beslagen van 30 oktober 2018 (aanzegging aan ABN AMRO ter zake executoriaal derdenbeslag) en 16 november 2018 (aanzegging van Ippel ter zake eigenbeslag Schilder) en/of;
* het executoriale derdenbeslag onder de gemeente Groningen d.d. 16 november 2018 alsmede voor zover dan nog vereist;
* de daadwerkelijke uitwinning van die hierboven vermelde executoriale beslagen waarvan in ieder geval zijn uitgewonnen:
- het executoriale derdenbeslag onder de gemeente Groningen, en
- het executoriale eigenbeslag op de vorderingen zoals neergelegd in de uitspraak van de rechtbank Alkmaar;
en voorts, eveneens:
II. Schilder veroordeelt tot terugbetaling van de uitgewonnen en geïnde bedragen krachtens genoemde executoriale beslagen, inclusief alle aan Ippel doorberekende kosten waaronder de deurwaarderskosten (met uitzondering van de kosten van betekening en bevel d.d.
26 oktober 2018, die Ippel accepteert) en wel als volgt:
Primair:
terugbetaling van het totaal geïnde bedrag zijnde € 72.033,81:
€ 46.634,22 aan de gemeente Groningen (of aan Ippel nadat de gemeente Groningen daartoe toestemming heeft verleend), en:
€ 25.399,59 aan Ippel nu het conservatoire eigenbeslag op de vorderingen van Ippel zoals neergelegd in voormelde uitspraak van deze rechtbank, is komen te vervallen en de titel reeds vanaf het begin uitvoerbaar bij voorraad was, althans
Subsidiair:
Terugbetaling van het bedrag waarvoor conservatoir eigenbeslag is gelegd zijnde € 52.000,- en tot terugbetaling van de geïnde kosten die op of na 30 oktober 2018 zijn gemaakt en die geïnd (uitgewonnen) zijn bij Ippel, alsmede
Cumulatief met het primair en subsidiair gevorderde:
III. Schilder veroordeelt om bij deurwaardersexploot of ander schriftelijk document op eigen kosten mededeling te doen aan zowel de ABN AMRO als hypotheekhouder van het schip en aan de gemeente Groningen, dat de gedane aanzegging d.d. 30 oktober 2018 (ABN AMRO) en het gelegde executoriale derdenbeslag (gemeente Groningen) onrechtmatig althans onjuist waren en zijn komen te vervallen en/of vernietigd en/of nietig verklaard en
IV. Schilder veroordeelt tot betaling van een voorschot als vergoeding van de door Ippel geleden schade als gevolg van de onrechtmatige beslagleggingen en de onrechtmatige uitwinning van het conservatoire derdenbeslag, voorlopig begroot op € 5000,- en
V: Schilder veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ippel stelt daartoe, kort samengevat, dat het door haar naar aanleiding van het arbitrale vonnis van 4 september 2018 ten laste van Schilder gelegde eigenbeslag in de weg staat aan de executie van dit vonnis. Daarnaast stelt Ippel (imago)schade te hebben geleden doordat zij niet heeft kunnen beschikken over het bedrag van € 46.634,22 dat door de gemeente Groningen niet aan haar is uitgekeerd en als gevolg van de onrechtmatige beslagen.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Schilder vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
1. voor recht verklaart dat het door Ippel gelegde conservatoire eigenbeslag niet rechtsgeldig is en/of is vervallen;
2. het door Ippel gelegde conservatoire eigenbeslag opheft en of Ippel veroordeelt tot opheffing van het door haar gelegde eigenbeslag;
3. Ippel verbiedt opnieuw conservatoire beslagen te leggen ten aanzien van haar (in eerste aanleg door de Raad van Arbitrage afgewezen) vordering(en), waar in 2014 al zekerheid voor is verstrekt, onder verbeurte van een dwangsom;
4. Ippel veroordeelt in de kosten van de reconventie te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Schilder stelt daartoe dat geen sprake is van een (rechtsgeldig) gelegd eigenbeslag. In ieder geval was dit eigenbeslag niet rechtsgeldig op het moment van de executie, aldus Schilder. Ter zitting is namens Schilder erkend dat het eigenbeslag door Ippel binnen de nieuwe termijn is gelegd. Haar subsidiaire standpunt, dat de vordering in de hoofdzaak niet tijdig aanhangig is gemaakt, heeft Schilder ter zitting niet langer gehandhaafd.

5.Het geschil in conventie en in reconventie

5.1.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.
5.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De voorzieningenrechter ziet uit proceseconomisch oogpunt aanleiding eerst de vordering in reconventie te behandelen en te beoordelen.
6.2.
Ter beoordeling staat allereerst of Ippel rechtsgeldig eigenbeslag heeft gelegd.
6.3.
De meest verstrekkende stelling van Schilder is dat het door Ippel gelegde eigenbeslag niet rechtsgeldig/nietig is en/of is vervallen als gevolg van de overschrijding van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit beslag onder de gegeven omstandigheden op de juiste wijze gelegd. De eis in de hoofdzaak is, ook volgens Schilder ter zitting, binnen de in tweede instantie door de voorzieningenrechter gestelde termijn en dus tijdig ingesteld, in dit geval bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Er is geen sprake van een nietig beslag.
De hiervoor onder 4.1 sub 1 weergegeven vordering is reeds hierom niet toewijsbaar. Overigens zou een verklaring voor recht, zoals door Schilder is gevorderd wegens het definitieve karakter daarvan in de onderhavige kort geding procedure hoe dan ook niet worden uitgesproken.
6.4.
Vervolgens is aan de orde de vraag of er aanleiding bestaat om het door Ippel gelegde eigenbeslag op te (doen) heffen.
6.5.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
6.6.
Volgens artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
6.7.
Het voorgaande toetsingskader geldt in het bijzonder als het gaat om het geval dat een vordering is toegewezen in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. In zo een geval is er in beginsel geen plaats voor een conservatoir eigenbeslag op die vordering, indien daarmee wordt beoogd de tenuitvoerlegging van het vonnis te frustreren. Bij de beantwoording van de vraag of dat hier de bedoeling was, is onder meer van belang hoe zeker of onzeker de gestelde vordering van Ippel is. Daarbij speelt verder een rol of Ippel als beslaglegger wel een in redelijkheid te eerbiedigen belang heeft bij het beslag.
6.8.
In de stellingen van Schilder ligt besloten dat er voor Ippel geen noodzaak bestond om eigenbeslag te (doen) leggen, aangezien de - in verband met eerdere door Ippel ten laste van Schilder gelegde beslagen - door Schilder op 19 november 2014 gestelde bankgarantie er nog was. Ippel heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter bekend was met deze bankgarantie en desondanks toestemming heeft verleend voor het eigenbeslag.
Dit betoog kan Ippel niet helpen. Bij de beoordeling van een beslagrekest wordt een andere toets aangelegd (de vordering waarvoor het conservatoir eigenbeslag zal worden gelegd dient summierlijk te worden aangetoond) dan in de onderhavige opheffingsprocedure, waarvoor het hierboven weergegeven toetsingskader geldt. Afgezien daarvan wordt in de beslagprocedure in beginsel geen hoor en wederhoor toegepast. Schilder is niet gehoord naar aanleiding van het beslagrekest en de daarbij behorende producties, laat staan dat zij hiertegen verweer heeft kunnen voeren. De behandelend kort geding rechter zal de thans gevoerde weren wel in zijn beoordeling betrekken.
6.9.
Vaststaat dat er ten tijde van het eigenbeslag door Ippel nog een uit 2014 daterende bankgarantie bestond, op basis waarvan Schilder zekerheid had gesteld tot een bedrag van € 111.925,-. Namens Ippel is ter zitting desgevraagd verklaard dat de vordering die zij op Schilder stelt te hebben omstreeks € 70.000,- bedraagt. Voormelde bankgarantie biedt dus meer dan voldoende zekerheid voor deze beweerdelijke geldvordering. Ippel heeft de noodzaak van het desondanks leggen van eigenbeslag desgevraagd nader toegelicht, in die zin dat zij heeft verklaard dat het executeren van het arbitrale vonnis ten koste zal gaan van haar liquiditeit. Dit argument kan haar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet helpen, alleen al niet omdat dit geen belang is dat met het leggen van eigenbeslag wordt gediend. Daarnaast is het per definitie zo dat als iemand voldoet aan een vonnis waarin hij of zij is veroordeeld tot betaling van een geldsom, dit ten koste gaat van zijn of haar liquiditeit.
6.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het belang van Ippel bij handhaving van het eigenbeslag niet opweegt tegen het belang van Schilder bij de opheffing daarvan. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de vordering van Schilder in rechte is toegewezen.
6.11.
Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het eigenbeslag als onnodig gelegd is aan te merken. Het beslag frustreert het recht van Schilder op tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis. Daarom dient dit beslag te worden opgeheven. Deze vordering van Schilder zal worden toegewezen.
Het gevorderde verbod om in de toekomst opnieuw conservatoir beslag te leggen is niet toewijsbaar wegens gebrek aan onderbouwing van die vordering. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat indien Ippel daartoe in verband met deze zaak zal overgaan, in het beslagrekest melding moet worden gemaakt van deze procedure.
6.12.
Ippel zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie, zal het salaris van de advocaat worden gehalveerd. Dit komt neer op een bedrag van € 490,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, zoals Schilder onbetwist heeft gevorderd.

7.De beoordeling in conventie

7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vorderingen van Ippel slechts zijn onderbouwd met een verwijzing naar het door haar gelegde eigenbeslag, dat volgens Ippel in de weg staat aan de tenuitvoerlegging van met name het arbitrale vonnis. Echter, in reconventie is van de onnodigheid van dit eigenbeslag gebleken. Daarom zal het eigenbeslag in dit vonnis worden opgeheven, zodat de grondslag waarop Ippel haar vorderingen jegens Schilder heeft gebaseerd, komt te vervallen. Alleen al hierom kan het door Ippel gevorderde niet worden toegewezen.
7.2.
Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe dat wat Ippel primair en subsidiair heeft gevorderd in de onderhavige kort geding procedure niet kan worden uitgesproken wegens het definitieve karakter daarvan. Daarnaast is een groot aantal van de in het petitum
opgesomde (executie)handelingen al afgerond, waaronder bijvoorbeeld ook het, volgens Ippel in weerwil van het eigenbeslag, uitwinnen van de executoriale titels, zoals Schilder terecht aanvoert. Ook dit staat aan toewijzing van de vorderingen van Ippel in de weg.
7.3.
De slotsom is dat de vorderingen van Ippel zullen worden afgewezen.
7.4.
Ippel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Schilder worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 2.972,00
Een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, zoals Schilder onweersproken heeft gevorderd.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt Ippel in de proceskosten, aan de zijde van Schilder tot op heden begroot op € 2.972,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
8.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
8.4.
heft op het ten laste van Schilder door Ippel op 5 oktober 2018 gelegde eigenbeslag,
8.5.
veroordeelt Ippel in de proceskosten, aan de zijde van Schilder tot op heden begroot op € 490,00,
8.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma op 5 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: PY