ECLI:NL:RBNHO:2019:2788
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling van kinderbijdrage en kosten DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 april 2019 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vrouw en een man, waarbij de man werd verzocht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind te betalen. De rechtbank had eerder op 4 juli 2018 een DNA-onderzoek gelast om vast te stellen of de man de biologische vader was van het kind. Het deskundigenrapport bevestigde dit, waarna de vrouw een verzoek indiende voor een maandelijkse kinderbijdrage van € 200,00, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017.
De rechtbank overwoog dat de man op grond van artikel 1:394 BW een wettelijke onderhoudsplicht heeft. De rechtbank stelde vast dat eerdere afspraken tussen partijen, gemaakt op 30 december 2009, in strijd waren met de wet, waardoor partijen geen aanspraken konden ontlenen aan deze afspraken. De rechtbank bepaalde dat de ingangsdatum van de kinderbijdrage op 21 september 2018 moest worden vastgesteld, omdat de man vanaf dat moment als biologische vader kon worden beschouwd.
De rechtbank berekende de draagkracht van beide partijen en concludeerde dat de man een maandelijkse bijdrage van € 96,00 aan de vrouw moest betalen. Daarnaast werd bepaald dat de kosten van het DNA-onderzoek, die door de Staat waren voorgeschoten, door beide partijen gelijkelijk moesten worden gedragen. De rechtbank wees het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure af, omdat de vrouw de procedure niet nodeloos had gevoerd. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.