Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
- de dagvaardingen van 3 juli 2018 en 4 juli 2018 met producties E.1 – E.7;
Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2.De feiten
“het winkelpand met toilet staande en gelegen te [plaats A] [a-straat] [nummer winkelpand]”. Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als praktijkruimte ten behoeve van een fysiotherapeut.
“2.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor de tijd van 3 jaren ingaande op 01 april 1989 en eindigende op 31 maart 1992.2.2. Huurder heeft recht op vijf optiejaren, ingaande op 1 april 1992 en derhalve eindigende op 31 maart 1997. (…)2.4. Wordt deze overeenkomst niet overeenkomstig lid 3 opgezegd dan wordt zij op dezelfde voorwaarden en bepalingen verlengd voor de tijd van 5 jaren en zo vervolgens.”
“(…) In de met u gesloten huurovereenkomst is opgenomen dat u telkens gebruik kan maken van vijf optiejaren. U verzoekt een opzeggingsmogelijkheid per jaar (met een opzegtermijn van 6 maanden).Wij delen u mee hiermee akkoord te gaan voor één jaar. De einddatum van het huurcontract is 31 maart 2007. De opzeggingsdatum is dan uiterlijk 30 september 2006. Bij verlenging van 1 jaar is de einddatum 31 maart 2008 en de uiterlijke opzeggingdatum 30 september 2007.Mocht u tegen het eind van de huurperiode nogmaals een éénjarige verlenging wensen dan dient u opnieuw contact op te nemen en zullen wij de situatie opnieuw beoordelen.”De brief is door zowel [gedaagde] als [beheerder] voor akkoord ondertekend.
“(…) Hierbij delen wij u mede dat wij de beheersovereenkomst van het door u gehuurde perceel m.i.v. 1 februari 2006 hebben beëindigd.Wij hebben van de eigenaar van het pand niet vernomen wie het beheer zal voortzetten en weten om die reden ook niet aan wie u thans de huur dient te voldoen. Wij gaan er van uit dat de eigenaar u hierover op korte termijn zal informeren. (….)”.
“(…) Het heeft de huurders dan ook bijzonder verbaasd dat u weer als verhuurder denkt te gaan optreden, zonder enige vorm van overleg.Hierbij vraag ik u, namens de huurders, mij een geldig contract c.q. overeenkomst te doen toekomen waaruit blijkt dat u gerechtigd bent opnieuw op te treden als verhuurder van het pand. (…)Namens de huurders verneem ik graag van u hoe u denkt dat het achterstallige onderhoud van het pand ongedaan te maken. (…)De huurders maken bezwaar tegen het feit dat de buiten functie gestelde betalingsmachtigingen door u, zonder akkoord van de huurders, weer zal worden gebruikt voor het incasseren van de huur.Zij geven u geen toestemming op welke wijze dan ook geld van hun rekeningen af te doen schrijven. (…)”.
“(…) Ik adviseer u zolang er nog geen afdoend antwoord is gekomen van de firma [beheerder] ook nog geen huur aan deze firma over te maken. (…) Mocht u later om welke juridische reden wel verplicht zijn betalingen aan [beheerder] te doen, dan kan dat altijd nog gebeuren. (…)”.
De vennootschap heeft gehuurd van stichting [oorspronkelijke eigenaar] en huur betaald aan deze stichting.
“
Dear [penningmeester] ,Please transfer the existing amount of the foundation concerning the [oorspronkelijke eigenaar] -property tot the following bank connection in Germany:Commerzbank AGBetreft: “Na [oorspronkelijke eigenaar] ” (…)”.
Deze mail is op 24 maart 2008 door WKN consult doorgestuurd aan ‘ [roepnaam] ’.
“(…) Bij brief van 12 juni 2003 is de eigenaar gewezen op de slechte staat van het pand. In juli 2006 heeft een inspectie plaatsgevonden (…) Vervolgens is aan een betonbeschermingsbureau de opdracht gegeven om de betonconstructie van het complex veilig te stellen. Op 1 augustus 2007 is daarvoor een voornemen tot toepassing bestuursdwang verzonden. Deze werkzaamheden zijn vervolgens uitgevoerd waarmee het directe gevaar voor de omgeving is weggenomen. Als u toen al bewoners was van het complex bent u daarover bij brief van 2 november 2007 geïnformeerd..(…)In dit geval is de eigenaar overleden en inmiddels staat vast wie beschikkingsbevoegd is over de nalatenschap (waaronder dit pand). Wij hebben de eigenaar inmiddels aangeschreven (…) Ook hebben wij op 27 september 2011 een inspectie uitgevoerd. (…) Daarom adviseren wij u met klem de balkons niet te betreden. (…)”.
“(…) Uitgaande van het bestaan van een huurrechtelijke relatie tussen partijen dient het nodige besproken te worden, w.o. het maandelijks betalen van huurpenningen door uw cliënte en de wens van cliënt over te gaan tot volledige renovatie (middels sloop en herbouw) van het pand. (…)”.Vervolgens heeft een bespreking plaatsgehad waarbij partijen en hun gemachtigden aanwezig waren.
€ 707,59 per maand en heeft hij aanspraak gemaakt op betaling van de achterstallige huur over de jaren 2013 tot en met 2018 ad € 41.020,38.
In reactie daarop heeft mr. Hovers aangeboden dat de vaststellingsovereenkomsten bij hem op kantoor konden worden ingezien.
12 juni 2018 een vaststellingsovereenkomst tot ontruiming gesloten. De betreffende woonruimte is opgeleverd en vervolgens door [eiser] in gebruik gegeven aan een derde.
“Inzake de huurovereenkomst van [gedaagde] hebben wij overleg gehad, alsmede heeft u nadien bij brief van 28 maart 2018 (ineens) gemeend een forse vordering op cliënte neer te kunnen leggen. De legitimiteit van de claim op huurpenningen over de afgelopen jaren staat echter nog ter discussie, alsook de omvang daarvan. (….)Cliënte realiseert zich anderzijds dat uw cliënt het pand met daarin het gehuurde wenst te ontwikkelen en dat een vertrek van haar daarbij noodzakelijk zal zijn. Zij wil daaraan ook meewerken, doch wel onder bepaalde voorwaarden. Zoals tijdens het overleg ook aan de orde is gekomen, heeft cliënte voor het vinden van een andere locatie voor haar praktijk tijd nodig, alsmede vergt dat een forse investering.In dat kader stelt cliënte voor om tot het einde van het jaar van het gehuurde gebruik te blijven maken, om niet, waarna de huurovereenkomst ten einde zal komen, alsmede een verhuis- en herinrichtingsvergoeding zal worden voldaan aan haar ad € 15.000,00 waarna partijen afscheid van elkaar nemen, geheel tegen finale kwijting over en weer. Cliënte gaat graag in overleg met uw cliënte hierover. (…)”
€ 55,00 per m2 v.v.o. gebaseerd op de uitgangspunten:
“
waarderen als winkel-/horeca-/praktijkruimte en een flinke correctie toepassen voor het achterstallige onderhoud/haveloze toestand van het gebouw (…) en waarderen als (eenvoudige) opslagruimte (refererend aan huurprijzen bedrijfs- en opslagruimte in [plaats A] )”.
“U verwijt cliënte dat zij geen huur betaalt. Over de hoogte van de huur bestaat een discussie, gelet op de gebreken in het gehuurde en het verminderde huurgenot die daaruit voortvloeit. Ondanks alle correspondentie is ook nimmer kenbaar gemaakt op welke rekeningnummer de huurpenningen betaald dienen te worden. Kunt u die gegevens nu wel verstrekken?”
In reactie hierop heeft mr. Hovers op 26 juli 2018 het bankrekeningnummer kenbaar gemaakt.
“
Op 1 mei 2018 hebben wij uw ruimtelijk initiatief (…) ontvangen. Op 24 september 2018 heeft u dit initiatief in een overleg mondeling toegelicht. Het door u ingediende initiatief ziet toe op sloop van het bestaande pand en realisatie van een pand van 5 bouwlagen met appartementen, hotelkamers, bedrijfsruimten en bijbehorende parkeergarage..Uw initiatief past niet binnen het bestaande bestemmingsplan [plaats A] -West, zowel de beoogde bouwmassa als de beoogde functies zijn niet passend. Daarnaast is een herontwikkeling naar hotel en/of bedrijfsruimten op deze locatie op basis van de gemeentelijke Detailhandelsvisie niet wenselijk. Dergelijke functies dienen te worden geconcentreerd op locaties die meer kansrijk zijn dan de [a-straat] . Gezien de bouwkundige staat van het huidige pand vinden we het echter wel wenselijk dat op de locatie herontwikkeling plaatsvindt. Indien u bereid bent om uw initiatief voor herontwikkeling te beperken tot de functie wonen zijn wij bereid om de haalbaarheid hiervan met u te onderzoeken.(…)Een mogelijke herontwikkeling van de locatie begint met het opstellen van een zogenaamd startdocument.(…)Deze startdocumentfase heeft een doorlooptijd van circa 6 tot 9 maanden. Hierna volgen zoals gebruikelijk nog de fasen van voorontwerp bestemmingsplan, het ontwerp bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. (…)”.
“(…) Wij zouden graag doorgaan met de herontwikkeling van deze lokatie aan de [a-straat] op de door de gemeente voorgestelde weg. Met het voornemens om het bouwvolume te vergroten, omdat dit de haalbaarheid vergroot en beter aansluit op de omliggende bebouwing. (…) en het mogelijk mengen met andere gebruiksfuncties op de begane grond.(…)”.
3.De vordering
4.Het verweer
5.De tegenvordering en het verweer
;
;
;
;
;
;
;
:
;
Gezien de specifieke omstandigheden van onderhavige casus is het verbinden van een dwangsom aan de vordering ongepast nu de huurinkomsten nagenoeg nihil bedragen. Subsidiair bepleit [eiser] een matiging van de gevorderde dwangsom.
6.De beoordeling
maar door het voornemen van [eiser] om het gebouw te slopen en daar een nieuw gebouw neer te zetten. Deze omstandigheden maken dat, hoewel de betaling van een huurvordering een brengschuld is, het betalingsgedrag van [gedaagde] thans niet kan leiden tot ontbinding van de huur.
Ook de vordering tot betaling van de huur vanaf juli 2018 ad € 689,37 per maand, zal eveneens verminderd met 20%, dus tot een bedrag van € 551,50 worden toegewezen, terwijl de gevorderde gebruiksvergoeding zal worden afgewezen.
Uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s blijkt dat de ruiten van dat adres gebroken zijn. Daarmee is sprake van een gebrek. De omstandigheid dat het hier niet gaat om de ruiten van het gehuurde zelf, doet hier niet aan af. De gebroken ruiten geven het gebouw waarvan het gehuurde deel uitmaakt, een verloederde aanblik. Aldus verschaft het gehuurde [gedaagde] niet het genot dat een huurder van een goed onderhouden zaak van dezelfde soort mag verwachten.
7.7. De beslissing
a. vervanging van de kapotte ruiten in de naastgelegen bedrijfsruimte [a-straat] [nummer] te [plaats A] [klacht g];
b. het opnieuw goed in de sponningen plaatsen van de ramen aan de achterzijde van het gehuurde [klacht i];
€ 25,00 voor elke dag dat [eiser] met het onder a. en/of b. gestelde in gebreke blijft, en met een maximum van (in totaal) € 2.500,00;
c. betaling aan [gedaagde] van € 642,41 aan herstelkosten;