In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege een langdurige vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten met British Airways voor een vlucht van Los Angeles naar Amsterdam via Londen op 25 en 26 mei 2017. De eerste vlucht, BA282, had een vertraging van ongeveer een uur, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. British Airways heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht, maar zij arriveerden meer dan vier uur later dan oorspronkelijk gepland.
De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een besluit van de luchtverkeersleiding in verband met werkzaamheden aan de luchthaven in Los Angeles. De luchtvaartmaatschappij stelde dat deze omstandigheden de vertraging van de vlucht hadden veroorzaakt.
De kantonrechter oordeelde dat British Airways niet voldoende had aangetoond dat de vertraging van vlucht BA282 het gevolg was van de door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. De rechter concludeerde dat de vertraging voornamelijk was veroorzaakt door het missen van de aansluitende vlucht en dat de passagiers recht hadden op compensatie. De vordering tot betaling van € 1.200,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.