ECLI:NL:RBNHO:2019:3581

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
C/15/277508 / HA ZA 18-526
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van pootgoed van het aardappelras Opperdoezer Ronde en de statutaire verplichtingen van leden van de coöperatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de coöperatie Coöp Pootaardappelvereniging De Opperdoezer Ronde en een lid, [K], over het gebruik van pootgoed van het aardappelras Opperdoezer Ronde. De naam van dit aardappelras is beschermd onder de Europese regeling Beschermde Oorsprongsbenaming. De coöperatie vorderde dat [K] verplicht was om pootgoed van de coöperatie te gebruiken, maar [K] stelde dat hij geen verplichting had om dit te doen. De rechtbank oordeelde dat vóór de statutenwijziging van 14 juli 2016 er geen verbod bestond voor leden om pootgoed van elders te gebruiken. De rechtbank wees de vordering van de coöperatie af en vernietigde het eerdere verstekvonnis. De rechtbank pleitte voor nieuw overleg tussen partijen om de positieve rassendiscriminatie van dit bijzondere Noord-Hollandse product voort te zetten. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de coöperatie, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/277508 / HA ZA 18-526
Vonnis in verzet van 24 april 2019
in de zaak van
de coöperatie
COÖP POOTAARDAPPELVERENIGING DE OPPERDOEZER RONDE,
gevestigd te Opperdoes,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.L.A. Nicolai te 's-Gravenhage,
tegen
[K],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis.
Partijen zullen hierna de Vereniging en [K] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 augustus 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2019 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van 25 maart 2019 van de zijde van [K], met enkele opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van 26 maart 2019 van de zijde van de Vereniging, met één opmerking over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Opperdoezer Ronde is een Noord-Hollands aardappelras. Het is een vrij vaste aardappel, die alleen in een bepaald afgebakend gebied in het Noord-Hollandse Opperdoes verbouwd mag worden. De naam van de aardappel is beschermd op grond van de Europese regeling Beschermde Oorsprongsbenaming (hierna “BOB”).
De Opperdoezer Ronde wordt, vanwege zijn kwetsbare schil, voornamelijk met de hand
gerooid. Na het rooien worden de aardappelen, ook met de hand, gesorteerd op grootte.
Vanwege zijn bijzondere smaak wordt de Opperdoezer Ronde als een delicatesse beschouwd. Die smaak houdt mede verband met de samenstelling van de grond rondom Opperdoes.
2.2.
In 1979 is de Vereniging opgericht. De leden van de Vereniging zijn allen teler van de Opperdoezer Ronde. In de statuten is het in de BOB-regeling omschreven gebied omschreven waarin een teler werkzaam moet zijn om lid van de coöperatie te kunnen worden. Alleen in dat gebied mag volgens de BOB-regeling de Opperdoezer Ronde geteeld worden.
Doel van de Vereniging was het beschermen van ras, status en prijs van de Opperdoezer Ronde. In de statuten is dit als volgt omschreven:
“Doel
3.1.
De coöperatie heeft ten doel te voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden door de behartiging van de belangen van haar leden door bevordering van de teelt en de afzet van consumptie-aardappelen van het ras “Opperdoezer Ronde”, krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen, in haar plaats van vestiging en daarbuiten.
3.2.
Zij is bevoegd, dit doel na te streven langs wettige weg en wel door:a. het verrichten en/of het doen verrichten van stamselectie en vermeerdering van pootgoed, bestemd voor de teelt van consumptieaardappelen van het ras “Opperdoezer Ronde”;b. door verkoop aan haar leden, deze te voorzien van pootgoed uitsluitend bestemd voor de teelt van consumptie-aardappelen van bovenbedoeld ras;c. het aangaan van overeenkomsten met leden en derden met als doel het bevorderen van de afzet van consumptie-aardappelen van het ras “Opperdoezer Ronde”;(…)”
2.3.
Elke teler heeft zogenaamde “poters” nodig om aardappelen te kunnen telen. Poters
zijn de knollen die de basis vormen voor de daaruit te telen consumptie-aardappelen. Eén van de instrumenten die de Vereniging gebruikt om haar doel te bereiken is de uitgifte van pootgoed, dat in opdracht van de coöperatie wordt geteeld.
2.4.
[K] is een teler uit [plaats]. Hij teelt meer dan 40 jaar Opperdoezer Ronden. Hij heeft op een bepaald moment ervoor gekozen om geen poters meer van de Vereniging af te nemen, maar van een Groningse teler, die poters van het ras Opperdoezer Ronde had vermeerderd. Toen het bestuur van de Vereniging dit in 2016 bemerkte, heeft het [K] aangesproken. Het bestuur stelde zich op het standpunt dat het [K] niet was toegestaan om poters anders dan van de Vereniging af te nemen. [K] meende daarentegen dat hij geen verplichting had om poters van de Vereniging af te nemen.
2.5.
Het bestuur heeft vervolgens een bijzondere algemene ledenvergadering bijeengeroepen op 14 juli 2016. Op de agenda stonden twee agendapunten: het verzoek aan de ledenvergadering om een bindend advies uit te brengen over de uitleg van de statuten (namelijk: of de leden verplicht waren pootgoed van de coöperatie te gebruiken) en het wijzigen van de statuten door daarin deze verplichting met zoveel woorden op te nemen. Bovendien werd voorgesteld de geldende boete voor leden die hun verplichtingen aan de Vereniging niet nakomen te verhogen van € 10.000,- naar € 100.000,-.
De algemene ledenvergadering heeft op 14 juli 2016 uitgesproken dat de verplichting om pootgoed van de Vereniging te gebruiken een bestaande verplichting was. Ook werden de voorgestelde statutenwijzigingen aangenomen.
[K] heeft zijn lidmaatschap op 15 juli 2016 met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.6.
Voorjaar 2017 heeft [K] geen poters van de Vereniging afgenomen, maar van zijn leverancier in Groningen. De Vereniging heeft [K] daarvoor een boete opgelegd van € 100.000,-.
Begin 2016 had [K] zijn van de Vereniging in 2017 af te nemen hoeveelheid poters afbesteld. De koopprijs daarvan bedroeg € 13.205,20.
2.7.
De Vereniging vorderde in een procedure voor deze rechtbank van [K] betaling van voormelde bedragen. [K] heeft zich in die procedure gesteld, maar door een fout van griffie van deze rechtbank werd tegen hem verstek verleend. Bij vonnis van 27 juni 2018 werd [K] bij verstek veroordeeld tot betaling van de boete van € 100.000,-, alsmede het bedrag van € 13.205,20, vermeerderd met 1% rente per maand vanaf 17 mei 2018.
2.8.
[K] is in verzet gegaan tegen dit vonnis.

3.De vordering

3.1.
[K] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [K] ontheft van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij vonnis, door de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar op 27 juni 2018 gewezen tussen de coöperatie als eiseres en [K] als gedaagde bij verstek onder zaak- en rolnummer C/15/274461 / HA ZA 18/359;
II. de coöperatie in haar oorspronkelijke vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans haar deze ontzegt, zulks met veroordeling van de coöperatie in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van eisers, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat geïntimeerden binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [K] in zijn verzet kan worden ontvangen.
Statutaire verplichtingen
4.2.
De Vereniging stelt zich op het standpunt dat uit de statuten, reglementen en verdere besluiten van de Vereniging volgt dat haar leden uitsluitend pootgoed mochten gebruiken dat door de Vereniging was uitgegeven. [K] is daarentegen van mening dat die verplichting niet uit de statuten volgt.
4.2.1.
De desbetreffende bepalingen uit de statuten, zoals die voor het laatst waren vastgesteld op 7 februari 2013, luiden als volgt:
“Artikel 16.
16.1.
a. De leden zijn verplicht het door hen van de coöperatie gekochte pootgoed slechts te bestemmen voor de teelt van consumptieaardappelen en mogen die teelt niet uitoefenen buiten het gebied aangegeven in artikel 5, lid 1; het is de leden verboden het pootgoed
op welke wijze dan ook aan derden of aan andere leden te vervreemden behoudens schriftelijke toestemming van het bestuur.
b. Besteld pootgoed dient te allen tijde te worden afgenomen. Indien dit met schriftelijke toestemming van het bestuur niet gebeurt, kan het bestuur bepalen dat de waarde moet worden vergoed aan de coöperatie.
De coöperatie verkoopt aan haar leden het pootgoed onder in een verkoopreglement neergelegde voorwaarden welke door het bestuur worden vastgesteld.
(…)”
4.2.2.
Statuten komen niet tot stand na onderhandeling tussen partijen. Er zijn ook veel leden aan gebonden. De taalkundige uitleg van de bepalingen van de statuten staat daarom voorop. Evenmin als [K] ziet de rechtbank in de tekst van deze bepalingen een voorschrift dat telers verbiedt om poters van een ander af te nemen dan van de Vereniging.
Uit een verslag van een eerdere ledenvergadering op 2 juni 2016 blijkt dat ook de Vereniging zelf die mening was toegedaan:
“Voorzitter doet verslag van het gevonden ‘illegale’ pootgoed in Groningen. Na diverse
onderzoeken en het opvragen van informatie blijkt dat door [B], [K] en [D]
in 2014 opdracht is gegeven aan [T] (Groningen) tot het
uitpoten van miniknollen. Onze advocaat Nicolai heeft hierover contact met de advocaat van [T].In april jl. is door [K] en [B] schriftelijk gemeld dat ze in 2017 geen pootgoed meer willen afnemen van de vereniging, maar ze blijven wel lid waardoor ze aan alle verplichtingen moeten blijven voldoen. Volgens Nicolai is het volgens de statuten niet
strafbaar om pootgoed buiten de vereniging te telen. (…)
Vanuit de vergadering wordt aangegeven dat het een moeilijke kwestie is voor het bestuur.
We moeten erop vertrouwen dat de inkoop- en verkooporganisatie ons blijven steunen. Ook
wordt betreurd dat het jammer is dat de statuten niet waterdicht zijn. Geadviseerd wordt om
de statuten aan te passen zodat ieder lid verplicht is pootgoed af te nemen van de vereniging.
Helaas kan dit niet met terugwerkende kracht gedaan worden. In de geest van de vereniging
staat het er wel in, anders hebben de andere regels ook geen betekenis.(…)”
4.2.3.
Op de algemene ledenvergadering van 14 juli 2016 werden ook statutenwijzigingen in stemming gebracht. Deze wijzigingen zijn met algemene stemmen aangenomen. Onder vernummering van de oude bepalingen 16.1 en 16.2 tot 16.3 en 16.4 werden twee nieuwe bepalingen 16.1 en 16.2 toegevoegd:
“Artikel 16.
16.1.
De leden zijn verplicht om voor de teelt van consumptieaardappelen van het ras Opperdoezer Ronde uitsluitend gebruik te maken van het pootgoed dat voor dat doel door of in opdracht van de coöperatie wordt geteeld en aan haar leden wordt verkocht.
16.2.
De leden die in strijd met het bepaalde in artikel 16.1 beschikken over pootgoed en/of beschikken over consumptieaardappelen die geteeld zijn uit pootgoed dat niet van de coöperatie afkomstig is, zijn verplicht het betreffende pootgoed en/of consumptieaardappelen op eerste verzoek van het bestuur aan de coöperatie over te dragen, zonder enig recht op vergoeding van de door het lid gedane investeringen of schadevergoeding en onverminderd de overige maatregelen, die de coöperatie bevoegd is jegens het lid te nemen op grond van de statuten, voorschriften, reglementen en verdere besluiten van de coöperatie.
(…)”
De nieuw ingevoerde bepalingen 16.1 en 16.2 sluiten aan bij de opvatting dat de daarin vastgelegde verplichting er eerder nog niet was.
In het verslag van een ledenvergadering op 4 augustus 2016 wordt daarover vermeld:
“Na de recente statutenwijziging staan we sterker, ze zijn nu verplicht om het pootgoed via de vereniging af te nemen.”
4.2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het standpunt van [K] juist is: vóór de statutenwijziging van 14 juli 2016 bestond er voor de leden geen verbod om pootgoed van elders te gebruiken bij het telen van Opperdoezer Ronden.
[K] heeft dus zijn verplichtingen jegens de Vereniging niet geschonden vóór 14 juli 2016 en daarom is de gevorderde boete van € 100.000,- niet toewijsbaar.
4.2.5.
Dat de leden van de Vereniging als “bindend advies” een andere mening hebben gegeven over de statutaire verplichting, kan aan het voorgaande niet afdoen.
Allereerst niet omdat dat advies was ingegeven door de uitdrukkelijk uitgesproken wens om [K] en [B] (een andere teler die geen pootgoed wilde afnemen van de Vereniging) uit de Vereniging te zetten. De van een bindend adviseur te verwachten onpartijdigheid en onafhankelijk was zodoende in het geheel niet aanwezig.
Daarnaast niet omdat niet is gebleken op welke wijze het bindend advies tot stand is gekomen. [K] is in ieder geval niet gehoord en niet duidelijk is of zijn argumenten door de vergadering zijn meegewogen.
Ten slotte niet, omdat het bindend advies vooral lijkt ingegeven door het jarenlange gebruik binnen de vereniging – ook door [K] – om pootgoed uitsluitend van de Vereniging af te nemen. Het is begrijpelijk dat de leden bij het bindend advies dat gebruik als uitgangspunt hebben genomen, maar dat levert nog geen statutair vastgelegde verplichting op.
Opzegging lidmaatschap
4.3.
De onder 4.2.4 weergegeven conclusie beslist ook het andere twistpunt tussen partijen: de geldigheid en ingangsdatum van de opzegging van het lidmaatschap door [K]. Een lid mag zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen, indien zijn rechten worden beperkt of zijn verplichtingen worden verzwaard (art. 2:36 Burgerlijk Wetboek). Zoals hiervoor is overwogen, zijn de verplichtingen voor [K] door invoering van de bepalingen 16.1 en 16.2 in de statuten verzwaard.
[K] mocht dus per 15 juli 2016 zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen.
Factuur niet afgenomen pootgoed
4.4.
De Vereniging stelt dat [K] het eerder door hem bestelde pootgoed voor het jaar 2017 in maart 2016 heeft afgezegd. Dat was feitelijk en volgens de statuten niet meer mogelijk. Daarom dient [K] de koopprijs aan de Vereniging te betalen.
4.5.
[K] voert daartegen als verweer aan dat de Vereniging op dit punt geen schade heeft geleden. [K] heeft inderdaad in maart 2016 doorgegeven dat hij geen pootgoed wilde bestellen voor de teelt van 2017. In maart 2016 was de teelt van pootgoed voor 2017 echter nog niet begonnen, dus [K] was nog op tijd. De Vereniging heeft dit pootgoed zelf ook niet ingekocht en afgenomen.
Teler [B] heeft tegelijk met [K] zijn pootgoed voor 2017 afgezegd. [B] heeft geen factuur ontvangen.
4.6.
Hiervoor is onder 4.2.1 de desbetreffende bepaling uit de statuten aangehaald:
“Besteld pootgoed dient te allen tijde te worden afgenomen”.
[K] heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd, inhoudende dat de Vereniging het door hem afgezegde pootgoed niet heeft “besteld”. De Vereniging heeft dat verweer van [K] onvoldoende weerlegd. Zij heeft [K] weliswaar een factuur gestuurd voor 18.000 kg pootgoed, maar heeft ondanks het gevoerde verweer niet onderbouwd dat zij zelf dat pootgoed heeft besteld of gekocht. Dit onderdeel van de vordering zal daarom ook worden afgewezen.
Andere geschilpunten
4.7.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten tussen partijen (waaronder de discussie over schending van mededingingsbepalingen) geen bespreking.
Overige overwegingen
4.8.
Naktuinbouw (NAK) is een zelfstandig bestuursorgaan dat onder toezicht van het ministerie van LNV de kwaliteit van producten, processen en ketens in de tuinbouw bewaakt. Het pootgoed dat [K] heeft gebruikt, is goedgekeurd door de NAK. Dat [K] binnen de toegestane grenzen zijn Opperdoezer Ronden heeft geteeld, staat ook niet ter discussie. Ten slotte is niet betwist dat de kwaliteit van zijn geteelde aardappelen in orde was.
Ter zitting heeft de voorzitter van de Vereniging erkend dat de kwaliteit van het pootgoed dat de Vereniging gebruikt, al een paar jaar slecht is. De Vereniging is op dit moment op zoek naar andere poters, met goede kwaliteit.
De rechtbank betreurt het daarom ten zeerste dat partijen tijdens de zitting niet tot elkaar zijn kunnen komen. Het zou voor iedereen beter zijn als de ‘afvallige’ leden weer in de Vereniging zouden worden opgenomen. Ook de andere leden zouden dan kunnen profiteren van de kennelijk lucratieve ervaringen van [K]. Op deze wijze zou de positieve rassendiscrimatie van dit bijzondere Noord-Hollandse product – waarvan de naam Opperdoezer Ronde zelfs Europeesrechtelijk is beschermd – kunnen worden voortgezet. De rechtbank geeft partijen daarom nadrukkelijk in overweging om alsnog met elkaar in overleg te treden, al dan niet onder leiding van een neutrale bemiddelaar.
4.9.
Het verstekvonnis zal op grond van de voorgaande overwegingen worden vernietigd. De vorderingen van de Vereniging zullen alsnog worden afgewezen.
4.10.
De Vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van de verzetdagvaarding ad € 103,38 zullen door de rechtbank aan [K] worden vergoed. De door de Vereniging te vergoeden overige kosten aan de zijde van [K] worden begroot op:
- griffierecht 1.565,00
- salaris advocaat
3.414,00(2,0 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 4.979,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 27 juni 2018 onder zaaknummer / rolnummer C/15/274461/ HA ZA 18-359 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt de Vereniging in de overige kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [K] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [K] tot op heden begroot op € 4979,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt de Vereniging in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Vereniging niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de 15e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: LJS