ECLI:NL:RBNHO:2019:3696

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
6672323 \ CV EXPL 18-1385
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de bewijslast van passagiers

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege een vertraging van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Sint Petersburg op 15 mei 2017. De passagiers stelden dat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen en vorderden compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers hebben hun vordering onderbouwd met de stelling dat de vertraging hen recht geeft op compensatie van € 400,00 per passagier. British Airways heeft de vordering betwist en gesteld dat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor de gestelde vertraging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, aangezien de vlucht vanuit Nederland vertrok. De rechter heeft vervolgens de stelplicht en bewijslast bij de passagiers gelegd, die niet in staat zijn gebleken om hun claim te onderbouwen. De passagiers hebben niet gereageerd op de betwisting van British Airways en hebben geen aanvullende feiten of omstandigheden aangedragen die hun stelling ondersteunen. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering afgewezen.

De proceskosten zijn toegewezen aan British Airways, aangezien de passagiers ongelijk hebben gekregen. De kantonrechter heeft de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door British Airways worden gemaakt. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6672323 \ CV EXPL 18-1385
Uitspraakdatum: 24 april 2019
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1],

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. E.L. Heenk
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht British Airways Plc
statutair gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen British Airways
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 januari 2018 een vordering tegen British Airways ingesteld. British Airways heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna British Airways een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met British Airways een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan British Airways de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport met een tussenstop op London Heathrow Airport naar Sint Petersburg (Rusland) op 15 mei 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar London Heathrow is met een vertraging van 23 minuten uitgevoerd. De passagiers hebben hierdoor de vlucht naar Sint Petersburg gemist en zijn door British Airways omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van British Airways gevorderd.
2.4.
British Airways heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat British Airways, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans € 145,20, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat British Airways vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven is British Airways tevens de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
British Airways betwist de vordering. Op haar verweer wordt – voor zover relevant- bij de beoordeling van het geschil in gegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Ingevolge artikel 7 lid 1 van de herschikte EEX-verordening is in kwesties al deze mede bevoegd de rechtbank van de plaats van vertrek en de rechtbank van de plaats van aankomst. Nu vast staat dat de vlucht vanuit Amsterdam-Schiphol Airport, gemeente Haarlemmermeer is uitgevoerd is de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bevoegd om kennis te nemen van de vordering.
5.2.
De kantonrechter overweegt dat de passagiers bij dagvaarding hebben gesteld dat zij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde vertraging van de vlucht rust op de passagiers. Zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening. De passagiers hebben hun stelling echter niet onderbouwd en hebben bovendien ook, nadat door British Airways is betwist dat de passagiers meer dan drie uur vertraging hebben opgelopen, in de conclusie van repliek niet nader gereageerd. Het had op de weg van de passagiers gelegen om meer feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van hun stelling kan volgen. Nu hiervan geen sprake is zal de vordering worden afgewezen.
5.3.
Op hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd zal de kantonrechter niet ingaan omdat dit niet tot een andere beslissing leidt.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door British Airways worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor British Airways worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van British Airways;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 60,00 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door British Airways worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten- van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter