ECLI:NL:RBNHO:2019:3959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1383
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening horeca-exploitatievergunning Zaans Hostel B.V.

Op 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Zaans Hostel B.V. en de burgemeester van de gemeente Zaanstad. Zaans Hostel B.V. had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, nadat haar aanvraag voor een horeca-exploitatievergunning was afgewezen. De burgemeester had op 25 maart 2019 besloten om de vergunning niet te verlenen, waarop Zaans Hostel B.V. bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in Haarlem, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In zijn overwegingen benadrukte hij dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen bij 'onverwijlde spoed', wat in deze zaak niet aan de orde was. Zaans Hostel B.V. stelde dat zij failliet dreigde te gaan door de afwijzing van de vergunning, maar de voorzieningenrechter kon uit de ingediende stukken niet afleiden dat er daadwerkelijk een faillissement dreigde. Er ontbrak een volledig overzicht van de financiële situatie van Zaans Hostel B.V. en de voorzieningenrechter concludeerde dat de slechte financiële positie niet het gevolg was van de afwijzing van de vergunning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de boekingen voor de maand april 2019, waar Zaans Hostel B.V. naar verwees, niet onderbouwd waren en dat de onderneming er niet vanuit mocht gaan dat zij deze boekingen mocht aannemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1383

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

11 april 2019 in de zaak tussen

Zaans Hostel B.V., te Zaandam, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.M.L. Schilder Spel),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Guimaraes).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om verzoekster een horeca-exploitatievergunning te verlenen voor de horeca-inrichting Zaans Hostel B.V. aan de [adres] .
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt de voorzieningenrechter verweerder op te dragen haar een tijdelijke horeca-exploitatie vergunning te verlenen, dan wel haar te behandelen als ware zij in bezit van een (tijdelijke) horeca-exploitatie.
Namens verzoekster is verschenen [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door L. Croese en R. Schippers.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed", gelet op de betrokken belangen dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen voordat in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven. Bij financiële gevolgen, zoals in deze zaak gesteld, is niet snel sprake van spoedeisend belang. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan, zodat alleen al daarom geen voorlopige voorziening getroffen kan worden.
2.2
Verzoekster heeft als spoedeisend aangevoerd dat zij failliet dreigt te gaan door de afwijzing van de vergunning. Vanaf 13 maart 2019 heeft zij geen inkomsten meer, terwijl de kosten blijven. Voor de maand april staan heel veel boekingen. Niet nakoming daarvan leidt tot een financiële noodsituatie.
2.3
De voorzieningenrechter kan uit de overlegde stukken onvoldoende afleiden dat er inderdaad een faillissement dreigt. De stukken geven geen overzicht van verzoeksters volledige financiële positie over de periode waarop de besluitvorming ziet, te weten vanaf 13 maart 2019. Een aantal facturen en naheffingen ziet op een eerdere periode en gegevens over bijvoorbeeld winst, verlies en omzet ontbreken.
2.4
Bovendien is niet vast te stellen dat de slechte financiële situatie het gevolg is van het besluit van verweerder om de gevraagde horeca-exploitatievergunning te weigeren. Dat zou anders zijn als verzoekster ervan uit mocht gaan dat - na de tijdelijke vergunning die eindigde op 13 maart 2019 - een nieuwe vergunning verleend zou worden, maar uit de stukken en de gegeven toelichting kan niet worden afgeleid dat dit het geval was. Niet gebleken is namelijk dat van gewekt vertrouwen sprake is. Nog daargelaten dat het betoog van verzoekster over diverse telefoongesprekken met verweerder over de situatie, door verweerder wordt betwist, geldt dat verzoekster haar betoog niet met stukken heeft onderbouwd. Daarnaast beschikte verzoekster over een tijdelijke horeca-exploitatievergunning, omdat niet vaststond wat de impact van de exploitatie op de woon- en leefsituatie en de openbare orde en veiligheid rondom het hostel zou zijn. In die vergunning staat duidelijk waarnaar gekeken zou worden bij een volgende vergunning, waaronder incidenten in en/of rondom het hostel. Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder wel signalen heeft gegeven dat het niet zo goed ging als verzoekster dacht. De bevindingen van de toezichthouders, de waarschuwing, de vooraankondiging van sluiting en de sluiting zelf waren signalen die maakten dat verzoekster er niet vanuit mocht gaan dat een nieuwe vergunning verleend zou worden.
2.5
De boekingen voor de maand april 2019 waarnaar verzoekster verwijst, die overigens niet zijn onderbouwd, zijn dus aangegaan in een situatie waarin verzoekster er niet vanuit mocht gaan dat zij die boekingen mocht aannemen. De boekingen voor de maand april 2019 komen daarmee voor rekening en risico van verzoekster.
2.6
De conclusie van het voorgaande is dat de slechte financiële positie van verzoekster, als die al ernstig genoeg zou zijn om te kunnen voldoen aan het eerdergenoemde criterium, niet het gevolg is van verweerders besluit tot afwijzing van de aanvraag. Dat betekent dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.