Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] en
[gedaagde 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
De in reconventie door [eiser] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde werden afgewezen, omdat [gedaagden] op goede gronden, vanaf september 2011, gedurende drie jaar zijn verblijf elders had gezocht; dit leverde geen tekortkoming op aan de zijde van [gedaagden]
3.De vordering
4.Het verweer en de tegenvordering
Ook had [eiser] ervoor kunnen kiezen [gedaagden] uit te kopen. De woning was in 2010 zonder huurders circa € 180.000,-- meer waard in onverhuurde staat en op dit moment is dat verschil zelfs € 382.500,--.
a) een verhuiskostenvergoeding aan [gedaagden] ex art. 7:220 lid 5 BW van € 10.000,--,
5.De beoordeling
structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten, kan het oordeel gerechtvaardigd zijn dat de verhuurder het verhuurde in verband met renovatie – waaronder ook te verstaan sloop gevolgd door nieuwbouw – zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden verlangd dat de huurverhouding wordt voortgezet.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel, dat deze vordering niet is onderbouwd door [gedaagden] De gestelde verrijking is het gevolg van een vonnis dat wordt gewezen na afweging van wederzijdse belangen. Voor een verrijking is nodig dat [gedaagden] dan voor dat bedrag zou zijn benadeeld. Niet is aangegeven in hoeverre [gedaagden] door deze verrijking wordt benadeeld. Het verschil in waarde van de woning tussen verhuurde en onverhuurde voldoet in dit geval niet als deugdelijke grondslag, hetgeen ook geldt voor het ter zitting aangevoerde argument dat de verarming bestaat uit het verlies van huurrecht. Het verlies van huurrecht is immers geen aantasting van iemands vermogen.