In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in Spanje, een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een gemiste vlucht naar Cali, Colombia, als gevolg van een vertraging van 1 uur en 47 minuten van zijn vlucht van Barcelona naar Amsterdam-Schiphol op 2 juni 2016. De passagier had zijn vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier vorderde een bedrag van € 690,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet-ontvankelijk was omdat hij geen bevestigde boeking had. Daarnaast stelde Transavia dat de vertraging niet als langdurig kon worden gekwalificeerd en dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een staking en een besluit van luchtverkeersbeheer. De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende bewijs had geleverd van een bevestigde boeking en dat Transavia geen vervoersovereenkomst met de passagier had gesloten voor de vlucht naar Cali, omdat deze vlucht door KLM werd uitgevoerd.
De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening en wees de vordering van de passagier af. De proceskosten werden toegewezen aan Transavia, en de passagier werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 22 mei 2019.