Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 oktober 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2019 en de daarin vermelde nader in het geding gebrachte stukken.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overleden vader, uitkering van haar deel van een familierekening die door haar moeder, gedaagde, is opgeheven. De vader had een rekening geopend waarop gelden ten behoeve van zijn kinderen stonden, met gedaagde als beheerder. Eiseres stelt dat de opheffing van de rekening door gedaagde zonder haar toestemming heeft plaatsgevonden, waardoor het beheer van de rekening is geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de familierekening en het beheer door gedaagde onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Aangezien de rekening niet meer bestaat en het geld is herbelegd zonder overeenstemming met de kinderen, is het beheer van gedaagde geëindigd. De rechtbank concludeert dat de handelingen van gedaagde, zoals het aankopen van vastgoed, niet onder het beheer vallen maar als beschikkingen moeten worden gekwalificeerd. De vordering van eiseres wordt toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 151.915,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.