ECLI:NL:RBNHO:2019:4698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
31 mei 2019
Zaaknummer
6527414 \ CV EXPL 17-11265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door KLM Cityhopper B.V. en weersomstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. (KLC) wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van Schiphol naar Zürich op 20 maart 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst met Delta Air Lines, waarbij KLC verantwoordelijk was voor de uitvoering van de vlucht. De vlucht werd geannuleerd, en de passagier arriveerde vier uur later dan gepland met een alternatieve vlucht. KLC weigerde compensatie te betalen, stellende dat er sprake was van buitengewone omstandigheden door slechte weersomstandigheden op de luchthaven, die de annulering rechtvaardigden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat KLC onvoldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel KLC slechte weersomstandigheden heeft aangetoond, was niet gebleken dat deze omstandigheden de uitvoering van de vlucht daadwerkelijk hebben verhinderd. De rechter oordeelde dat KLC niet voldoende had onderbouwd waarom de specifieke vlucht geannuleerd moest worden, ondanks dat er nog vliegverkeer mogelijk was. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier tot betaling van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen en KLC veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annuleringen, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De rechter heeft ook de eisen voor het toekennen van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten besproken, waarbij KLC grotendeels in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6527414 \ CV EXPL 17-11265
Uitspraakdatum: 22 mei 2019
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten)
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de besloten vennootschap
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen KLC
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 28 november 2017 een vordering tegen KLC ingesteld. KLC heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna KLC een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 19 maart 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben beiden een pleitnota overgelegd en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Delta Air Lines een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan KLC de passagier diende te vervoeren van Schiphol-Airport naar Zurich Airport (Zwitserland), vluchtnummer KL1959 op 20 maart 2017 met als geplande vertrektijd 12:15 uur (lokale tijd) en een geplande aankomsttijd om 13:40 uur (lokale tijd), hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagier is met een alternatieve vlucht naar Zürich gevlogen en is vier uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op haar eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van KLC gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
KLC heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat KLC bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en daarnaast tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat KLC vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

KLC betwist de vordering. Zij voert aan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft KLC aangevoerd dat Schiphol op 19 maart 2017 onverwacht te kampen kreeg met slechte weersomstandigheden, met name een lage wolkenbasis en een harde zuidwestenwind. De meteorologische dienst gaf aan dat er een risico bestond op windstoten tussen de 35 en 40 knopen. Verwacht werd dat de luchthaven op 20 maart 2017 nog steeds te kampen zou hebben met voornoemde slechte weersomstandigheden. Dit blijkt uit het overgelegde meteorologisch rapport waarin zowel de weersvoorspelling (“TAF”) als het daadwerkelijk gemeten weer (“METAR”) is opgenomen. De TAF was geldig voor 20 maart 2017 van 6:00 UTC tot 21 maart 2017 12:00 UTC. Volgens KLC volgt uit de in de TAF vermelde code “BECMG 2009/2012 23023G35KT BKN015 TEMPO 2010/2023 6000 –RADZ BKN012” dat er op 20 maart 2017 tussen 09:00 UTC en 12:00 UTC sprake zou zijn van een windsnelheid van 23 knopen met een true direction van 230º met daarbij windstoten van 35 knopen. Verder werd lichte regen en een beperkt verticaal zicht door laaghangende bewolking voorspeld op 366 meter. Omwille van de vliegveiligheid heeft de Luchtverkeersleiding Nederland besloten dat er minder vluchten mochten worden uitgevoerd dan gepland. De Europese luchtverkeersleiding Eurocontrol heeft vervolgens regulaties afgekondigd waardoor minder vluchten konden worden uitgevoerd. KLC was hierdoor genoodzaakt vluchten te annuleren. De onderhavige vlucht was één van de geannuleerde vluchten. Weersomstandigheden en de daarop genomen veiligheidsmaatregelen zijn bij uitstek maatregelen die aan de controle van de luchtvaartmaatschappij ontsnappen. KLC heeft geen invloed kunnen uitoefenen op de bovengenoemde omstandigheden. KLC heeft voorts aangevoerd dat de Kaagbaan (06-24) niet ingezet kon worden vanwege onderhoud aan die baan. Volgens KLC heeft dit normaliter geen invloed op de operatie van KLC. Een dergelijk onderhoud duurt een lange periode en van KLC kan niet worden gevergd dat zij gedurende die periode vele vluchten annuleert voor het geval er op één van die dagen sprake is van harde wind uit ongunstige richting, omdat dit onaanvaardbare financiële offers van KLC zou vergen. Daarnaast zou er volgens KLC ook een capaciteitsreductie zijn aangekondigd indien de Kaagbaan wel zou kunnen worden ingezet en zou de capaciteit van die baan gezien de weersomstandigheden beperkt zijn. KLC heeft alle redelijke maatregelen genomen om de vertraging zoveel als mogelijk te beperken en overlast te voorkomen. KLC betwist ten slotte de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten te zijn verschuldigd. Voorts heeft KLC aangevoerd dat bij een proceskostenveroordeling niet van het liquidatietarief dient te worden afgeweken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat KLC zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor KLC. Dit is anders indien KLC kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De kantonrechter oordeelt dat KLC voldoende heeft aangetoond dat op 20 maart 2017 sprake was van slechte weersomstandigheden, maar dat niet gebleken is dat deze weersomstandigheden de uitvoering van de vlucht hebben verhinderd. Uit het verweer van KLC volgt dat er ondanks de slechte weersomstandigheden nog wel vliegverkeer mogelijk was van en naar Schiphol, zij het beperkt. KLC heeft voorts betoogd dat de omstandigheid dat de luchtverkeersleiding de capaciteit sterk heeft beperkt, niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij, maar dat daarentegen hierdoor een beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening gerechtvaardigd is. Zij heeft daarbij gewezen op de conclusie van de Advocaat Generaal Tanchev van 19 december 2018 in de zaak Moens/Ryanair C-159/18
,de richtsnoeren van de Europese Commissie en uitspraken van Duitse, Spaanse en Franse rechters. De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. De voormelde conclusie van de A-G Tanchev en de uitspraken van Duitse, Spaanse of Franse binden de kantonrechter evenmin. Wel kan het een ander richtinggevend zijn. In het onderhavige geval speelt ook mee dat de oorzaak van de door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties niet alleen gelegen was in het slechte weer, in het bijzonder de windrichting, maar ook in het feit dat baan 06-24 (de zogenaamde Kaagbaan) wegens onderhoud niet in gebruik was, terwijl baan 06-24 bij deze windrichting eigenlijk zou moeten worden gebruikt. Weliswaar heeft KLC aangevoerd dat ook bij het inzetten van de Kaagbaan een capaciteitsreductie zou zijn aangekondigd, maar zij heeft dat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Het onderhoud van één van de (landings)banen is inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en levert geen grond op voor een geslaagd beroep op buitengewone omstandigheden.
5.5.
In hoeverre een (algemene) capaciteitsreductie van de luchtverkeersleiding in het onderhavige geval op zichzelf een buitengewone omstandigheid oplevert, kan echter in het midden blijven. Vast staat dat de luchtverkeersleiding niet beslist over de annulering van individuele vluchten. In de verklaring van de luchtverkeersleiding die KLC heeft overgelegd staat hierover het volgende: “
The effects of such a reduction are determined by the Network Manager and the airlines. LVNL does not decide about cancellation of individual flights”. Daarnaast leiden restricties niet per definitie tot annuleringen of langdurige vertragingen. Dit ligt onder andere aan de mate en de duur van de restricties. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om aan te tonen dat zij, gelet op de duur en mate van de restricties geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht in kwestie over te gaan.
5.6.
KLC heeft aangevoerd dat zij voor dit soort situaties een flinke buffer heeft ingebouwd. Zelfs als vluchten met een vertraging van gemiddeld 70 minuten worden uitgevoerd, leidt dit niet tot annuleringen van vluchten. Op 19 maart 2017 heeft KLC aan de hand van de verwachte weersomstandigheden en de aangekondigde capaciteitsreductie een berekening gemaakt, waaruit volgde dat de gemiddelde vertragingen van de vluchten ruim boven de 70 minuten zou uitkomen, waardoor KLC niet in staat was dit op te vangen. Anders dan KLC is de kantonrechter van oordeel dat KLC onvoldoende concreet heeft gesteld dat de annulering van de onderhavige vlucht het gevolg is geweest van de restricties. KLC heeft niet expliciet aangegeven waarom deze restricties en de duur en mate hiervan hebben geleid tot de annulering van de onderhavige vlucht. KLC heeft betoogd dat ten gevolge van de capaciteitsreductie en de gemiddelde vertragingen niet alle geplande vluchten uitgevoerd konden worden, maar het gaat er in deze zaak om dat KLC aantoont waarom nu juist de onderhavige vlucht ten gevolge van de restricties geannuleerd moest worden. Dit heeft KLC nagelaten.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat KLC onvoldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Het verweer op dit punt faalt dan ook. Er wordt om die reden dan ook niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of KLC alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
5.8.
KLC betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. Anders dan KLC is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de vlucht uitgevoerd had moeten worden en de passagier schade heeft geleden, bestaande in het geleden tijdsverlies. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07). Zoals KLC heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C-581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Hieruit volgt echter niet dat evenmin sprake is van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). De compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 20 maart 2017, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. KLC heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagiers heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van KLC, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt vast dat in het lichaam van de dagvaarding bij “salaris gemachtigde” een hoger bedrag dan het gebruikelijke liquidatietarief is vermeld. De passagier heeft echter nagelaten te onderbouwen waarom in deze zaak een hoger bedrag zou moeten worden toegewezen en overigens zijn ook geen omstandigheden gebleken die dit rechtvaardigen. Er is daarom geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt KLC tot betaling aan de passagiers van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 maart 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt KLC tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,10;
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 288,00
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter