ECLI:NL:RBNHO:2019:5151

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
C/15/272190 / FA RK 18-1756
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en waardering van een vennootschap onder firma na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2019 een beschikking gegeven in het kader van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen partijen na hun echtscheiding. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeschikking van 21 december 2018 vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de afrekening per 1 januari 2010, waarbij de balans van Jan Accountants per 31 december 2009 als uitgangspunt dient voor de opmaak van de slotbalans van de vennootschap onder firma (V.o.f.). De rechtbank oordeelt dat deze overeenstemming bindend is, tenzij er sprake is van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, wat niet is aangetoond door de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming bestaat over de uitvoering van andere ter zitting afgesproken uitgangspunten, waardoor de waarde door de rechtbank moet worden bepaald, mogelijk na benoeming van deskundigen. De rechtbank verzoekt beide partijen om uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling deskundigen en makelaars voor te stellen die kunnen helpen bij de waardering van de V.o.f. en het bedrijfsonroerend goed. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling, gezien de complexiteit van de zaak.

De rechtbank heeft ook een datum vastgesteld voor de voortzetting van de behandeling op 9 juli 2019, waarbij partijen en hun advocaten schriftelijk moeten informeren over de voorgestelde deskundigen en makelaars. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.M. van Dam, in aanwezigheid van griffier J. Kroon.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
afwikkeling huwelijkse voorwaarden / tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/272190 / FA RK 18-1756
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 8 mei 2019
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat aanvankelijk mr. C.W.M. Neefjes, thans mr. G. Martin, gevestigd te Purmerend,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C.I. Veerman, gevestigd te Volendam.

1.Procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de beschikking van deze rechtbank van 21 december 2018 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 december 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 22 januari 2019;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 1 maart 2019.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 21 december 2018 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is aangehouden, en de advocaten zijn in de gelegenheid gesteld op basis van hetgeen ter zitting is besproken nog nadere stukken over te leggen en te bezien of een regeling in der minne mogelijk was.
2.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich primair toe op de afrekening van de V.o.f. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2018 hebben partijen afgesproken dat zij afrekenen per 1 januari 2010 en dat zij voor het opmaken van de slotbalans van de V.o.f. tot uitgangspunt zullen nemen de balans van Jan Accountants per 31 december 2009. Voorts hebben zij over een aantal uitgangspunten overeenstemming bereikt en afgesproken welke (financiële) informatie hiervoor noodzakelijk is. Het was de intentie van partijen dat zij er op die manier samen uit zouden komen. Als dat niet zou lukken, zouden zij de rechtbank verzoeken om een beslissing over de waarde te nemen, wat volgens partijen op deze wijze zonder deskundige zal kunnen geschieden en zonder de zaak naar de afdeling Handel te verwijzen.
2.3.
De advocaat van de man heeft bij brief van 10 december 2018 de informatie die de man diende in te brengen, overgelegd.
2.4.
De nieuwe advocaat van de vrouw heeft in zijn brief van 22 januari 2019 bericht dat de vrouw bij nader inzien terugkomt op een aantal afspraken en uitgangspunten, aangezien deze tot een onjuist resultaat leiden, geen rekening gehouden wordt met diverse fiscale voordelen voor de man en ten onrechte de goodwill buiten beschouwing wordt gelaten. De vrouw herziet dan ook haar mening dat (als partijen er niet zelf uitkomen) de rechtbank zelf een beslissing over de waarde van de V.o.f. kan nemen. De vrouw is van mening dat in ieder geval een deskundige zich zal moeten buigen over de vraag op welke wijze en met terugwerkende kracht de regeling met de belastingdienst in de balans per 31 december 2009 moet worden verdisconteerd, zoals nader in voormelde brief is omschreven.
Ook op de afspraken over de wijze van waardering van de bedrijfspanden komt de vrouw terug. Volgens de vrouw zal een deskundige zich moeten buigen over de waardering per
31 december 2009 en kan niet worden volstaan met een theoretische rekening naar de waarde per 31 december 2009 door de taxatiewaarden uit 2006 te verhogen met het percentage waarmee de WOZ-waarde van de betreffende panden tussen 2006 en 2009 is gestegen.
De vrouw stelt thans dat zij bereid en in staat is om de helft van de kosten van de beide deskundigenonderzoeken te dragen.
2.5.
Voorts heeft de advocaat medegedeeld dat de vrouw daarbij terug wenst te komen op haar standpunt ter comparitie dat 1 januari 2010 de peildatum zou moeten zijn voor de waardering van de V.o.f. Veel overzichtelijker zou zijn, aldus de vrouw, de datum van haar formele uittreding uit de V.o.f., 30 juni 2016, als peildatum te nemen. Omdat de vrouw in die periode medeaansprakelijk was voor de naheffingen van de belastingdienst, wenst zij ook mee te profiteren van de volgens haar bestaande positieve kanten van deze regeling. De vrouw stelt dat een deskundige een reële slotbalans per 30 juni 2016 zal kunnen opmaken waarin alle gevolgen van de regeling met de belastingdienst zijn verdisconteerd. Hierin moet ook de post goodwill worden opgenomen.
2.6.
De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld te reageren op het gewijzigd standpunt van de vrouw. De advocaat van de man heeft in zijn brief van 1 maart 2019 gesteld dat partijen tijdens de zitting onvoorwaardelijk afspraken gemaakt hebben en dat de vrouw daar niet eenzijdig op terug kan komen. Uitgangspunt is en blijft derhalve een afrekening per 1 januari 2010 met de voorwaarden als neergelegd in de beschikking. De man wijst er voorts op dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling diverse keren het standpunt heeft ingenomen dat zij geen financiële middelen heeft om - samen met de man - een deskundige in te schakelen voor de waardering van het onroerend goed en het opstellen van de slotbalans. Dat is dan ook de reden geweest, aldus de man, waarom de datum van
1 januari 2010 is overeengekomen als datum waarop zou worden afgerekend; voordeel is dat de eindbalans van 31 december 2009 al was opgesteld en dat daarop een aantal correcties dienden plaats te vinden.
2.7.
De man stelt voorts dat er in de procedure al veel stukken zijn uitgewisseld en dat vrouw de noodzaak om alsnog deskundigen te benoemen op geen enkele wijze heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Als de rechtbank het desondanks nodig vindt een deskundige te benoemen om het onroerend goed te taxeren dan zal dat dienen te geschieden per 31 december 2009. Met een berekening per peildatum 30 juni 2016 is de man niet akkoord. Partijen hebben duidelijke afspraken gemaakt ter zitting, daarnaast was de vrouw geen vennoot tot 30 juni 2016 en heeft zij zich met ingang van 10 februari 2010 niet meer met de V.o.f. bemoeid.
2.8.
Ten aanzien van de peildatum voor de afrekening van de vennootschap onder firma overweegt de rechtbank als volgt.
Namens de vrouw is in het verweerschrift gesteld dat als peildatum dient te worden gehanteerd 10 februari 2010, de datum waarop zij de echtelijke woning heeft verlaten en waarna zij zich niet meer met de V.o.f. heeft bemoeid. Ter zitting is uitvoerig over de peildatum gesproken. Vervolgens hebben partijen, na een schorsing, medegedeeld het eens geworden te zijn over de datum van 1 januari 2010 en het uitgangspunt de door Jan Accountants opgestelde balans per 31 december 2009.
Van enig voorbehoud van de vrouw ten aanzien van de peildatum en het uitgangspunt is geen sprake geweest. Een voorbehoud is slechts gemaakt over de uitvoering van de overige uitgangspunten (waarde onroerend goed, wijze van verwerking van de fiscale naheffingen) en de vraag of partijen daar uit zouden komen, dan wel dat de rechtbank de waarde zou moeten vaststellen, wat volgens partijen zonder deskundige zal kunnen geschieden.
2.9.
In de tussenbeschikking van 21 december 2018 is vervolgens in rechtsoverweging 2.3.5. vastgelegd dat partijen ter zitting hebben afgesproken af te rekenen per 1 januari 2010 en voor het opmaken van de slotbalans van de V.o.f. tot uitgangspunt te nemen de balans van Jan Accountants per 31 december 2009. De aldus in de tussenbeschikking vastgelegde overeenstemming tussen partijen is naar het oordeel van de rechtbank een bindende eindbeslissing, waaraan de rechter - volgens vaste jurisprudentie - in het verdere verloop van de instantie gebonden is en waarvan slechts kan worden afgeweken indien die beslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Dat daarvan sprake is, blijkt niet uit de brief van mr. Martin en is de rechtbank ook overigens niet gebleken.
2.10.
De afwikkeling dient op grond van het voorgaande te geschieden per 1 januari 2010 aan de hand van de balans van Jan Accountants per 31 december 2009.
Aangezien over de uitvoering van de overige ter zitting afgesproken uitgangspunten geen overeenstemming bestaat tussen partijen, zal de waarde door de rechtbank moeten worden bepaald, al dan niet na benoeming van deskundigen. Gelet op de eerder groter dan kleiner wordende complexiteit van de onderhavige zaak zal de rechtbank de zaak ter verdere behandeling verwijzen naar de meervoudige kamer.
2.11.
Met het oog op de voortgezette behandeling op deze zitting verzoekt de rechtbank beide partijen om
uiterlijk tien dagenvóór de mondelinge behandeling:
ten aanzien van de waardering van de Vof:
  • drie namen van deskundigen te noemen die kunnen worden benoemd om met als uitgangspunt de balans van Jan Accountants per 31 december 2009 de slotbalans per die datum op te maken en te adviseren over de afwikkeling op basis van de vennootschapsakte en voorts een indicatie te geven van het (uur-)tarief en de te besteden tijd;
  • drie namen van makelaars te noemen, en een toelichting waaruit de deskundigheid in deze tak van (taxatie van) onroerend goed blijkt, die het bedrijfsonroerend goed per 31 december 2009 kunnen taxeren en voorts een indicatie van hun tarief en de te besteden tijd;
  • concept vragen te formuleren die door de te benoemen deskundigen dienen te worden beantwoord.

3.Beslissing

3.1.
Verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
3.2.
Bepaalt de voortzetting van de behandeling van de zaak op
9 juli 2019 om 13.30 uurter terechtzitting van de meervoudige kamer in het gerechtsgebouw te Haarlem, Jansstraat 81;
3.3.
Verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te informeren over de in rechtsoverweging 2.11 genoemde punten.
3.4.
Bepaalt dat het schriftelijk bericht
uiterlijk op 28 juni 2019door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
3.5.
Bepaalt dat deze beschikking dient als oproep voor de zitting voor:
- partijen en hun advocaten.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.