ECLI:NL:RBNHO:2019:5377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
15/049012-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling na steekincident in Den Helder

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 februari 2019 in Den Helder een steekincident heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de rechtszitting op 11 juni 2019 heeft de officier van justitie vrijspraak van de poging tot doodslag gevorderd, terwijl de verdediging ook vrijspraak voor de zware mishandeling bepleitte. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag. Echter, de rechtbank achtte de zware mishandeling wel bewezen, gezien het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, waaronder een steekwond in de onderrug en een snijwond in de linkerhandpalm. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met een mes had gestoken, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de noodweersituatie niet meer aanwezig was op het moment van de steek. De rechtbank legde een jeugddetentie van acht maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.039,59, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/049012-19 en 15/252971-17 (vord. tul) + 15/145519-18 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 25 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Juvaid (Stichting Het Poortje) te Veenhuizen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Kupper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.P. Verheyen, advocaat te Den Burg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de onderrug, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steek/snijwond in de onderrug en/of een steek/snijwond in de linkerhandpalm, met letsel aan spieren en/of pezen en/of zenuwen in de rug en/of hand, heeft toegebracht door (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de onderrug en/of de linkerhand van die [slachtoffer] , althans het bovenlichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de onderrug en/of de linkerhand van die [slachtoffer] , althans het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft in de visie van de verdediging geen opzet gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman had verdachte geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door te steken met een klein mes niet aanwezig was. Bovendien kan het geconstateerde letsel niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (poging doodslag)
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat verdachte met een mes in de rug van aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte aangever willens en wetens van het leven heeft willen beroven.
Ten aanzien van een voorwaardelijk opzet geldt dat daartoe bewezen zou moeten worden geacht dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zou kunnen doden door hem met een mes in de rug te steken.
Aangever is aan de linkerkant van zijn lichaam in de onderrug gestoken/gesneden. Dit heeft een wond opgeleverd van ongeveer acht centimeter lang en naar schatting vijf centimeter diep. Volgens de letselbeschrijving door de forensisch arts zijn geen vitale organen geraakt. Het mes dat verdachte heeft gebruikt, is niet gevonden, maar op basis van de verklaringen in het dossier kan worden aangenomen dat het een mes met een lemmet van ongeveer vijf centimeter betrof. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat de aanmerkelijke kans bestond dat door de messteek fataal letsel zou ontstaan. De rechtbank acht daarom, met de officier van justitie en de raadsman, poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Toegebracht letsel
De rechtbank acht niet bewezen dat aan het slachtoffer ‘letsel aan spieren en/of pezen en/of zenuwen in de rug en/of hand’ is toegebracht, nu medische onderbouwing hiervoor in het dossier ontbreekt. De enkele verklaring van de moeder van aangever is onvoldoende om dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen te verklaren.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook de verwonding aan de linkerhandpalm van het slachtoffer door verdachte met zijn mes is toegebracht. De forensisch arts beschrijft het letsel aan de linkerhand van aangever als een scherp begrensde onderbreking van de huid, met gladde scherpe randen, bijna geheel in een rechte lijn verlopend, waarbij kneuzingen en bloeduitstortingen in de wondranden ontbreken. De wond is gapend, waarbij onderhuids spierweefsel zichtbaar is. De diepte is wisselend, bij de pols het diepst (circa 0,5 cm) en naar de duim steeds oppervlakkiger, waarbij de richting van de beweging van het scherprandig voorwerp waarschijnlijk van pols naar duim is geweest, aldus de letselbeschrijving (dossierpagina Z1 7). Een dergelijk beeld past bij uitstek bij een met een mes toegebrachte snijwond. Verder staat op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis vast dat verdachte bij het conflict met aangever een mes hanteerde. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders dan dat het letsel aan de hand van aangever door verdachte is veroorzaakt door te snijden met een mes. De omstandigheid dat niet exact kan worden vastgesteld op welk moment in de vechtpartij dit is gebeurd, doet hieraan niet af.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bijlage bij dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan het slachtoffer letsel is toegebracht dat bestond uit een gapende wond op de onderrug aan de linkerzijde, waarbij onderhuids vet- en spierweefsel uitpuilde. De wond was circa acht centimeter lang en de diepte werd geschat op vijf centimeter. Het betreft letsel in de nierregio waarbij de nier niet is geraakt.
Daarnaast was sprake van een snijwond in de linker handpalm zoals hiervoor omschreven. Het rugletsel was van dien aard dat medisch ingrijpen in de vorm van een spoedoperatie noodzakelijk is gebleken. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer wordt duidelijk dat een langere periode van herstel is gevolgd, die gepaard ging met pijn en fysieke beperkingen. In deze periode is het slachtoffer onder behandeling geweest van een fysiotherapeut. Er bestaat thans nog onzekerheid over de vraag of een toestand van volledig herstel, zonder functiebeperkingen, zal worden bereikt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorwaardelijk opzet
Naar het oordeel van de rechtbank levert met name het steken met een mes in de onderrug een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in dat gebied organen, spieren, bloedvaten en zenuwbanen bevinden, die door het steken met een mes zodanig beschadigd kunnen worden, dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert. In dit geval gaat het om ernstig letsel in de nierregio.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht kortom de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 februari 2019 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steek-/snijwond in de onderrug en een snijwond in de linkerhandpalm, heeft toegebracht door met een mes in de onderrug en de linkerhand van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door aangever, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Volgens de raadsman heeft verdachte, terwijl hij op de grond lag en aangever op hem insloeg, een steekbeweging gemaakt waardoor hij aangever in rug en hand heeft geraakt. Hiermee is verdachte binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit gebleven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat aangever degene is geweest die de confrontatie met verdachte heeft gezocht. Aangever heeft verdachte met een kettingslot en met de blote vuisten op het hoofd en in zijn gezicht geslagen en hij heeft hem een of meer knietjes gegeven. Op dat moment was zonder meer sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door aangever, waartegen verdachte zich op dat moment noodzakelijkerwijs mocht verdedigen en dat heeft hij ook gedaan door terug te slaan en een knietje te geven.
Uit de verklaringen van de aangever en van de vriendin van verdachte volgt evenwel dat aangever verdachte op een gegeven moment heeft losgelaten en zich heeft omgedraaid om naar zijn fiets te lopen. Verdachte is vervolgens opgestaan, achter aangever aangegaan en heeft hem in de rug gestoken. Deze lezing past bij het letselbeeld van een steekwond in de onderrug. Op het moment van het steken was geen sprake meer van een noodweersituatie die het voor verdachte noodzakelijk maakte zich te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Zo er sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, dan is dit het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding door aangever is veroorzaakt, aldus de raadsman.
Vooropgesteld zij dat een beroep op noodweerexces ook nog mogelijk is nadat een noodweersituatie is geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat verdachte boos is geworden naar aanleiding van de mishandeling door aangever. De vriendin van verdachte heeft hierover verklaard dat verdachte kort na het incident tegen haar zei dat hij, verdachte, boos was geworden en dat hij uit zelfverdediging had gestoken. Dit is echter ontoereikend om te kunnen spreken van de voor een geslaagd beroep op noodweerexces vereiste hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte handelde onder invloed van een dergelijke hevige gemoedsbeweging, wordt het beroep op noodweerexces verwerpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – met toepassing van het adolescentenstrafrecht, maar rekening houdend met de richtlijnen voor strafvordering voor volwassenen – zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voorgeval de rechtbank zou komen tot bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de verdediging gewezen op de oriëntatiepunten jeugd van het LOVS, die voor dergelijke feiten uitgaan van jeugddetentie vanaf drie maanden. Omdat het om een poging gaat moet de straf met een derde worden verminderd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op straat in Den Helder in gevecht geraakt met de aangever, een zestienjarige jongen. Hierbij heeft hij aangever met een mes in de rug en in de hand gestoken. De rechtbank is zich er van bewust dat aangever met de gewelddadigheden is begonnen en verdachte flink heeft toegetakeld. De reactie van verdachte, die kwam op een moment dat de vechtpartij feitelijk beëindigd was, was echter niet gerechtvaardigd en moet ten zeerste worden afgekeurd.
Het slachtoffer heeft met name door de messteek in de rug veel pijn en hinder ondervonden. Een dergelijk gewelddadig feit, gepleegd op de openbare weg, geeft bovendien voeding aan gevoelens van onrust en onveiligheid onder burgers.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2019,h blijkt dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd liep van een recente voorwaardelijke veroordeling wegens mishandeling. Bovendien liep verdachte ook in een proeftijd van een gedeeltelijk voorwaardelijke veroordeling van dezelfde datum wegens vernielingen. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het meest recente over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 7 juni 2019 van [rapporteur] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt op de reclassering een enigszins kwetsbare indruk, terwijl uit het intelligentieonderzoek blijkt dat verdachte onvoldoende in staat is om adequaat de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Hij kan zich impulsief gedragen en zijn houding is beïnvloedbaar te noemen. Ook vanuit de Justitiële Jeugdinrichting waar verdachte verblijft wordt hij omschreven als een kwetsbare jongen die vrij beïnvloedbaar is en geringe copingvaardigheden heeft om problemen op te lossen en frustraties kenbaar te maken.
De rechtbank neemt, mede gelet op de indruk die zij ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, het advies van de reclassering over. De rechtbank ziet, met de officier van justitie en de raadsman, in de persoon van verdachte aanleiding om in deze zaak overeenkomstig artikel 77c Sr recht te doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr.
In het reclasseringsadvies worden verdachtes gebrek aan een dagbesteding en aan structuur in zijn leven, alsmede de omgang met zijn sociaal netwerk aangemerkt als risicofactoren voor recidive. Ook wordt opgemerkt dat verdachte verslavingsgevoelig is, met name op het gebied van softdruggebruik en gamen. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een cognitieve vaardighedentraining, deelname aan een re-integratietraject, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de omgeving van bepaalde scholen.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven in te stemmen met het advies van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze vrijheidsstraf wijkt af van de eis van de officier van justitie, aangezien de rechtbank niet het voorstel kan volgen om bij toepassing van jeugdstrafrecht uit te gaan van de strafmaat bij berechting van volwassenen.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, als ernstige waarschuwing aan verdachte om zich voor het einde van die proeftijd niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank het vanuit oogpunt van vermindering van recidivegevaar van belang dat verdachte op zijn weg naar volwassenheid en zelfstandigheid wordt ondersteund en begeleid door de reclassering. Ook de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank in het belang van verdachte. De rechtbank zal daarom aan de proeftijd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Ten tijde van het bewezen verklaarde feit liep verdachte in twee proeftijden van (deels) voorwaardelijke veroordelingen wegens mishandeling, respectievelijk vernielingen. Dit heeft hem er niet van weerhouden rond te lopen met een mes op zak en dit mes ook daadwerkelijk te gebruiken om iemand mee te verwonden.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het conflict tussen verdachte en aangever dat tot de bewezen verklaarde zware mishandeling heeft geleid, nog niet is opgelost.
Tot slot komt de reclassering tot de inschatting dat het recidiverisico en het gevaarsrisico, zonder begeleiding en interventies, gemiddeld is.
Gelet op het voorgaande moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft door tussenkomst van zijn wettelijk vertegenwoordiger, [moeder van verdachte] , een vordering tot schadevergoeding van € 5.639,59 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade ten bedrage van in totaal € 539,59 betreft schoenen, kleding, wondzalf, pleisters, ziekenhuisdaggeldvergoeding, reiskosten en opname verlofuren.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Nu deze schade zijdens verdachte niet is betwist, komt de vordering in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
  • het slachtoffer heeft gevreesd voor zijn leven;
  • het slachtoffer heeft vanwege de steek-/snijwond in zijn rug een spoedoperatie moeten ondergaan en heeft daarna veel pijn ondervonden aan zijn rug en zijn hand;
  • het slachtoffer ondervindt nog altijd hinder en beperkingen door het letsel;
  • het slachtoffer zal blijvende littekens houden.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van deze nu bekende gegevens en vergeleken met vergelijkbare gevallen op een bedrag van € 3.000,00.
Daarbij is de rechtbank echter van oordeel dat de geleden immateriële schade niet geheel aan verdachte moet worden toegerekend, omdat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan het slachtoffer moeten worden toegerekend. De rechtbank zal de vergoedingsplicht van verdachte verminderen door de schade te verdelen over verdachte en het slachtoffer in evenredigheid met de aan ieder toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben geleid. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer de confrontatie heeft gezocht en dat hij verdachte meermalen met een kettingslot heeft geslagen.
Rekening houdend met deze factoren wordt de vergoedingsplicht van verdachte verminderd tot 50%.
De rechtbank zal zodoende de helft van het bedrag waarop de immateriële schade op grond van de nu bekende gegevens wordt begroot toewijzen, zijnde € 1.500,00.
Samengevat zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van opgeteld € 2.039,59
(€ 539,93 + € 1.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvangen in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8. Vorderingen tot tenuitvoerlegging

15/252971-17
Bij vonnis van 2 oktober 2018 in de zaak met parketnummer 15/252971-17 heeft de politierechter te Alkmaar verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair acht dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 24 oktober 2018 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
15/145519-18
Bij vonnis van 2 oktober 2018 in de zaak met parketnummer 15/145519-18 heeft de politierechter te Alkmaar verdachte ter zake van – kort gezegd - vernieling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 25 januari 2019 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich zo spoedig mogelijk na beëindiging van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 in Alkmaar. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Tevens dient hij mee te werken aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt deelname aan verdiepingsdiagnostiek en/of een intake en behandeling bij een Forensische Zorgverlener of de Verslavingszorg.
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Solo (individuele cognitieve vaardigheden training) of een andere gedragsinterventie die gericht is op het versterken van zijn cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde dient zich te houden aan de afspraken met en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum slo] te [geboorteplaats slo] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden rondom de scholen gevestigd aan de Drs. F. Bijlweg te Den Helder.
- meewerkt aan het re-integratietraject Turn-Over of een soortgelijk programma, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.039,59 (tweeduizend negenendertig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit € 539,59 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.039,59 (tweeduizend negenendertig euro en negenenvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/252971-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
geldboeteter hoogte van
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter van 2 oktober 2018.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/145519-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, opgelegd bij vonnis van de politierechter van 2 oktober 2018.
De taakstraf wordt vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. H.D Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2019.
Mr. Overbeek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage: de bewijsmiddelen]