ECLI:NL:RBNHO:2019:5378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
15/056696-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanwezig hebben aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en softdrugs en verboden wapenbezit met vrijspraak van opzet- en schuldheling van twee fietsen

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en softdrugs, alsook verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 en/of 8 maart 2019 in Obdam, gemeente Koggenland, 417 XTC-pillen, 114 gram hennep, 125 gram hasjiesj en 273 hennepplanten in zijn bezit had. Daarnaast had hij een semiautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden. De verdachte werd vrijgesproken van de opzet- en schuldheling van twee fietsen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze fietsen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overige tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vijftien maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidivekans en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, wat meegewogen werd in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/056696-19 en 23/001361-17 (vord. tul) + 15/077776-18 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 25 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar), opzettelijk aanwezig heeft gehad 417, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, bevattende MDMA en/of een hoeveelheid amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar), opzettelijk aanwezig heeft gehad
* 114 gram, althans een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of
* 125 gram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een loods, gelegen aan de [adres 2] , aldaar), opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 273 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar),
* een wapen als bedoeld onder artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (doorgeladen) (semi-automatisch) pistool, kaliber 9x19 millimeter, van het merk CZ, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
* (voor dat wapen geschikte) munitie als bedoeld onder artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 31, althans een of meerdere kogelpatro(o)n(en),
voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een loods, gelegen aan de [adres 2] , aldaar), een of meerdere goed(eren) te weten een of twee fiets(en) (merk Stella en/of Sparta) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6
hij op of omstreeks 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland (in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar), een of meerdere wapen(s) van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
a. a) een gasdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Wg, kaliber 4.5 millimeter) en/of
b) een gasdrukwapen (airsoftwapen) in de vorm van een revolver (merk Dan Wesson, kaliber 4.5 millimeter)
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 (in de variant van schuldheling) en 6 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 5 ten laste gelegde opzet- c.q. schuldheling van twee fietsen.
De fietsen die bij verdachte zijn aangetroffen zijn in 2014, respectievelijk 2018 gestolen. Het is onbekend door wie de fietsen zijn gestolen en wanneer en onder welke omstandigheden deze in het bezit van verdachte zijn geraakt. Volgens de verklaring van verdachte mankeerde er nogal wat aan de fietsen toen hij deze kreeg. Dit alles is onvoldoende voor opzetheling. Ook van schuldheling is geen sprake. Het enkele feit dat een bekende kennelijk op verschillende tijdstippen komt aanzetten met een niet functionerende fiets, is onvoldoende om een onderzoeksplicht voor verdachte uit af te leiden, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaard kunnen worden. Daarbij heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangetekend dat de in de tenlastelegging genoemde exacte hoeveelheid XTC-pillen niet bewezen kan worden, nu niet alle aangetroffen pillen zijn getest, maar telkens slechts een monster. Dit betoog gaat volgens de verdediging ook op voor de onder 2 en 3 genoemde hoeveelheden hennep, hasjiesj en hennepplanten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 5
Op 7 maart 2019 heeft de politie in een loods die in gebruik was bij verdachte twee fietsen aangetroffen, die gestolen bleken te zijn, respectievelijk in november 2014 en in juli 2018. De politie heeft niet beschreven in welke staat de aangetroffen fietsen verkeerden. Ook ontbreken in het dossier duidelijke foto’s waaruit hieromtrent iets kan worden afgeleid. Verdachte heeft verklaard dat beide fietsen kapot waren op het moment dat hij deze van een bekende kreeg. Op basis van het voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen in welke staat de fietsen verkeerden en welke waarde deze vertegenwoordigden. De verklaring van verdachte kan daarom niet worden weerlegd. Bij deze stand van zaken kan uit het enkele aantreffen van de gestolen fietsen niet worden afgeleid dat verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 5 ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feiten
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019043989-11, gedateerd 8 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina's 11 t/m 17);
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019043989-51, gedateerd 8 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina's 103 t/m 104);
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016043989-58, gedateerd 9 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina's 157 t/m 159);
  • een proces-verbaal ‘onderzoek verdovende middelen’ met nummer PL1100-2019043989-81, gedateerd 7 juni 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.118 (aanvraag 001), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.097 (aanvraag 004), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.097 (aanvraag 005), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.097 (aanvraag 003), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.097 (aanvraag 002), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document);
  • een deskundigenrapport NFIDENT, zaaknummer 2019.06.097 (aanvraag 001), gedateerd 7 juni 2019, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong, als deskundige forensisch drugsanalyse verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (afzonderlijk document).
Ten aanzien van feit 2
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019043989-11, gedateerd 8 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina's 11 t/m 17);
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016043989-61, gedateerd 9 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] (dossierpagina's 155 t/m 156);
ten aanzien van feit 3
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019044169-11, gedateerd 9 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (dossierpagina's 63 t/m 65);
ten aanzien van feit 4
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019043989-51, gedateerd 8 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina's 103 t/m 104);
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019043989-44, gedateerd 8 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] (dossierpagina 44);
  • een proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ met nummer PL1100-2019044504-13, gedateerd 13 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 12] (dossierpagina's 168 t/m 171);
ten aanzien van feit 6
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
  • een proces-verbaal van binnentreden in woning met nummer PL1100-2019043989-65, gedateerd 10 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina's 99 t/m 100);
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019044504-14, gedateerd 14 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 13] (dossierpagina's 112 t/m 113);
  • een proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ met nummer PL1100-2019044504-15, gedateerd 20 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 14] (dossierpagina's 178 t/m 180);
  • een proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ met nummer PL1100-2019044504-12, gedateerd 13 maart 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 14] (dossierpagina's 184 t/m 185).
3.3.3
Bewijsmotivering feiten 1, 2 en 3
In weerwil van het betoog van de raadsman komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de in de tenlastelegging genoemde exacte hoeveelheden verdovende middelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot feit 1 geldt dat de politie – zoals te doen gebruikelijk in drugszaken – van elke partij pillen met een gelijk uiterlijk één exemplaar als monster heeft genomen. Deze monster-exemplaren zijn door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht, waarbij is vastgesteld dat zij MDMA bevatten. In aanmerking genomen dat het telkens om partijen ging van pillen met dezelfde kleur en hetzelfde logo (indruk) is het niet aannemelijk dat de genomen monsters niet representatief zouden zijn voor de overige pillen. Evenmin is aannemelijk dat de niet-geteste pillen iets anders zouden bevatten dan MDMA, mede gelet op de verklaring van verdachte dat de in zijn woning aangetroffen pillen XTC betroffen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat alle aangetroffen pillen (417 in getal) MDMA bevatten.
Voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde hoeveelheden hennep, hasjiesj en hennepplanten geldt – mutatis mutandis – eenzelfde redenering. Verbalisanten hebben deze stoffen, c.q. planten op basis van hun ervaring aan de uiterlijke kenmerken als zodanig herkend. Op grond van zijn eigen verklaring en zijn strafblad kan ook verdachte tot op zekere hoogte als ervaringsdeskundige op het gebied van cannabis worden aangemerkt. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij hennep en hash aanwezig had in zijn woning en dat hij in de loods bezig was een nieuwe weedsoort te ontwikkelen, is het niet aannemelijk dat het bij een gedeelte hiervan om iets anders zou gaan dan om hennepplanten, c.q. hennepproducten zoals in de tenlastelegging omschreven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2, 3, 4 en 6ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad 417 XTC-pillen, bevattende MDMA;
2
hij op 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad
* 114 gram hennep en
* 125 gram hasjiesj.
3
hij op 7 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland in een loods, gelegen aan de [adres 2] , aldaar, opzettelijk heeft geteeld in totaal 273 hennepplanten;
4
hij op 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar,
* een wapen als bedoeld onder artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, kaliber 9x19 millimeter, van het merk CZ, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
* voor dat wapen geschikte munitie als bedoeld onder artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 31 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;
6
hij op 7 en/of 8 maart 2019 te Obdam, gemeente Koggenland in een woning, gelegen aan de [adres] , aldaar, wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen konden vormen en/of die zodanig op een wapen geleken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt waren, namelijk
a. a) een gasdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Wg, kaliber 4.5 millimeter) en
b) een gasdrukwapen (airsoftwapen) in de vorm van een revolver (merk Dan Wesson, kaliber 4.5 millimeter)
voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 6
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole en schuldhulpverlening.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, alle bewijsbare feiten in aanmerking nemend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet meer dan enkele maanden een redelijke en passende sanctie is. Daarbij heeft de raadsman nog gewezen op de coöperatieve proceshouding van verdachte en de omstandigheid dat verdachte thans gemotiveerd is om een punt te zetten achter zijn druggebruik.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (XTC-pillen) en softdrugs (weed en hash) aanwezig gehad. Daarnaast heeft verdachte in een loods een middelgrote hennepkwekerij in werking gehad. Voor zowel XTC als cannabis geldt dat het stoffen zijn die verslavend kunnen zijn en bij intensiever gebruik nadelige gevolgen kunnen hebben voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruiker.
Ook heeft verdachte in zijn woning twee gasdrukwapens voorhanden gehad. Omdat deze wapens een sprekende gelijkenis vertonen met echte vuurwapens, kunnen zij gebruikt worden voor afdreiging of bedreiging. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens is daarom zeer ongewenst en dient met kracht bestreden te worden.
Voor de straftoemeting wordt echter het grootste gewicht in de schaal gelegd door het feit dat verdachte een gebruiksklaar semiautomatisch vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Illegaal wapenbezit vormt een onaanvaardbare bedreiging voor een veilige samenleving en vraagt om een strenge reactie.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte op 12 juli 2018 nog wegens overtreding van artikel 3 van de Opiumwet onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte liep ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog in de proeftijd van deze veroordeling. Ook gold voor verdachte nog een proeftijd verbonden aan een deels voorwaardelijke veroordeling op 21 juni 2018. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 28 mei 2019 van [rapporteur] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor.
De kans op recidive wordt door de reclassering, op basis van de houding van betrokkene, zijn strafblad en de uitspraken die hij doet over zijn delictgedrag, ingeschat als hoog. Er worden in dit verband diverse risico’s gezien. Verdachte bagatelliseert zijn delictgedrag en lijkt zijn gedrag goed te praten. Er is sprake van een pro-criminele houding. Daarnaast bestaan er vermoedens van een crimineel sociaal netwerk en lijkt het gebruik van middelen in verband te staan met het delictgedrag. Verdachte is geneigd de schuld buiten zichzelf te plaatsen en heeft het gevoel dat hem onrecht wordt aangedaan. Hij kan moeizaam kijken naar zijn eigen aandeel. Eerder heeft verdachte begeleiding door de reclassering afgehouden, maar nu stelt hij zich te zullen conformeren aan bijzondere voorwaarden. Hoewel de interne motivatie gering lijkt te zijn, ziet de reclassering op dit moment een ingang om betrokkene toe te leiden naar passende hulpverlening om te trachten de risico's te reduceren. GGZ reclassering Fivoor is daarom bereid betrokkene te begeleiden in het kader van bijzondere voorwaarden.
Het advies luidt om aan verdachte een deel voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling en medewerking aan middelencontrole en schuldhulpverlening.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Hiermee wordt in de eerste plaats beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank het vanuit oogpunt van terugdringen van herhalingsgevaar aangewezen om aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

23/001361-17
Bij arrest van 11 juni 2018 in de zaak met parketnummer 23/001361-17 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 juli 2018 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 juni 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
15/077776-18
Bij vonnis van 21 juni 2018 in de zaak met parketnummer 15/077776-18 heeft de politierechter te Alkmaar verdachte ter zake van – kort gezegd – bedreiging en vernielingen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 11 juli 2018 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 juli 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen
- 14 a, 14b, 14c en 57 het Wetboek van Strafrecht,
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte onder
5is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2, 3, 4 en 6ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte 1, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich zo spoedig mogelijk na beëindiging van zijn detentie meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- meewerkt aan een aanmelding, intake en daaruit voortvloeiend behandelaanbod van GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke instelling, daaronder begrepen de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken ten behoeve van crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, als de reclassering dit noodzakelijk acht. De (ambulante) behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- meewerkt aan urinecontroles en/of blaastesten, zo vaak als de reclassering dit nodig acht, teneinde het middelengebruik in kaart te brengen en te beheersen.
- meewerkt – indien geïndiceerd – aan een aanmelding en plan van aanpak bij de materieel juridische dienstverlening voor het treffen van afbetalingsregelingen en het afbetalen van zijn schulden. Veroordeelde dient de reclassering inzicht te geven in zijn financiën.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/001361-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 juni 2018.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/077776-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter van 21 juni 2018.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mrs. P.H.B. Littooy en M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2019.