ECLI:NL:RBNHO:2019:5493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
19-004616 15/267287-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname na veroordeling voor gebruik van vals identiteitsbewijs

Op 21 mei 2019 is een bezwaarschrift ingediend door de veroordeelde, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Bruijn, tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. Dit volgde op een bevel van de officier van justitie op 26 maart 2019, waarbij op 7 mei 2019 celmateriaal is afgenomen. De veroordeelde was niet aanwezig bij de behandeling van het bezwaarschrift op 17 juni 2019, maar zijn advocaat en de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, waren wel aanwezig.

De veroordeelde betoogde dat de aard van het delict, het gebruik van een vals rijbewijs, niet relevant is voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat DNA-afname daarom niet toegestaan zou moeten zijn. De officier van justitie stelde echter dat het delict niet onder de uitzonderingen valt die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd. De rechtbank oordeelde dat het bevel tot DNA-afname gegrond was op artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, en dat er geen schending van artikel 8 EVRM was, dat het recht op onaantastbaarheid van het lichaam waarborgt.

De rechtbank concludeerde dat het gebruik van een vals rijbewijs niet expliciet in de parlementaire geschiedenis is genoemd als uitzondering voor DNA-afname. De rechtbank wees het bezwaarschrift ongegrond, met de overweging dat DNA-onderzoek relevant kan zijn voor de opsporing van het delict, en dat de huidige wetgeving dit toelaat. De rechtbank benadrukte dat de aanbevelingen in de vakliteratuur niet direct van toepassing zijn op deze zaak, en dat de beslissing om DNA af te nemen op dit moment gerechtvaardigd is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Uitspraakdatum: 1 juli 2019
Registratienummer: 19-004616
Parketnummer: 1515/267287-18
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 21 mei 2019 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. ingediend bezwaarschrift van
[veroordeelde],
[geboortedatum],
[woonplaats]
domicilie kiezende te (1033 SE) Amsterdam, Kraanspoor 50,
ten kantore van mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 26 maart 2019 op 7 mei 2019 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 17 juni 2019 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is niet verschenen, wel zijn advocaat: mr. M.A.C. de Bruijn voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer.

2.Standpunten

Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat, gezien de aard van het delict DNA-afname niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechtiging van strafbare feiten van de veroordeelde. Veroordeelde is veroordeeld voor het gebruik maken van een vals rijbewijs. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het om een feit gaat dat expliciet is genoemd in de wetsgeschiedenis als een feit waarbij het bepalen en verwerken van DNA-materiaal niet is toegestaan.
Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard, omdat het delict naar zijn aard niet tot de uitzonderingen behoort, waarnaar in de wetsgeschiedenis is verwezen. Dat geldt temeer, omdat veroordeelde volgens zijn eigen verklaring al ruim acht maanden van dat rijbewijs gebruikmaakte.

3.Beoordeling

Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 26 maart 2019 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde op 6 maart 2019 door de politierechter in deze rechtbank ter zake van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelde heeft gebruikgemaakt van een vals rijbewijs.
Veroordeelde heeft op 7 mei 2019 door afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
De rechtbank dient in deze zaak op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond, voor zover die ziet op de aard van het misdrijf. Anders dan waarvan het bezwaarschrift uitgaat, wordt het gebruikmaken van een vals rijbewijs niet genoemd in de parlementaire geschiedenis, voorafgaande aan de invoering van de wet. Wel is genoemd “valsheid in geschrifte”. Wat van dat laatste voorbeeld ook zij – in de huidige tijd kan DNA-onderzoek naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk een rol spelen bij de opsporing van dit strafbare feit – in ieder geval is artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht niet als voorbeeld genoemd. De Hoge Raad heeft in de hiervoor bedoelde arresten bepaald, dat de uitzonderingen beperkt moesten worden uitgelegd. Dat leidt ertoe dat het bezwaarschrift reeds daarom ongegrond moet worden verklaard.
Aan veroordeelde kan worden toegegeven dat er in de vakliteratuur kritiek is op de toepassing van de Wet in de praktijk. Ook in een rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad uit 2018 (“DNA van Veroordeelden”, november 2018), wordt aanbevolen een scherper onderscheid te maken tussen de delicten die wel en niet voor DNA-afname in aanmerking zouden moeten komen. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel in deze zaak. Allereerst niet, omdat het de vraag is of de aanbeveling zal worden overgenomen en zo ja, in welke vorm.
Daarnaast niet, omdat ook bij het onderhavige delict op zichzelf niet denkbeeldig is dat DNA-onderzoek relevant kan zijn, bijvoorbeeld om te kunnen vaststellen wie van het vervalste rijbewijs gebruikmaakt. Nadere beoordeling van het specifieke geval zou er in dit concrete geval in de toekomst mogelijk toe kunnen leiden dat veroordeelde geen DNA behoeft af te staan. Hij maakte immers zelf gebruik van het valse rijbewijs en daarover bestaat gen discussie. Zo ver is het echter op dit moment nog niet.
Daarom wordt als volgt beslist.

4.4. Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op 1 juli 2019.