Op 21 mei 2019 is een bezwaarschrift ingediend door mr. B. van Elst namens een minderjarige veroordeelde, tegen het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA-materiaal. Dit bevel was gegeven op 19 maart 2019, waarna op 7 mei 2019 celmateriaal was afgenomen. De zaak werd behandeld in raadkamer op 17 juni 2019, waarbij mr. B. van Elst en de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer aanwezig waren.
De veroordeelde, die op het moment van het delict 14 jaar oud was, stelde dat het afnemen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en zijn medewerking aan een hulpverleningstraject. De officier van justitie betoogde dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat er geen uitzonderingsgevallen van toepassing waren volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de wet geen generieke uitzondering voor minderjarigen toestaat, de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de leeftijd van de veroordeelde en het feit dat er geen recidivegevaar was, aanleiding gaven om een uitzondering te maken. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen.