ECLI:NL:RBNHO:2019:5636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1911
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening herziening PW-uitkering zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juni 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens PW-uitkering was herzien over de periode van 1 maart 2018 tot 1 april 2019. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk, die de uitkering had herzien en opgeschort. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er een spoedeisend belang was.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek betrekking had op een wijziging van een rechtstoestand over een periode in het verleden en dat er op dat moment nog geen besluit was genomen over de financiële gevolgen van de herziening. Hierdoor was er geen acute financiële noodsituatie en voldeed het verzoek niet aan het vereiste van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de situatie niet voldeed aan de criteria voor spoedeisendheid.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1911
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Langedijk, verweerder

(gemachtigde: R.J. Boes).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering herzien over de periode van 1 maart 2018 tot 1 april 2019.
Bij besluit van 25 april 2019 heeft verweerder de uitkering opgeschort vanaf 19 april 2019.
Verzoeker heeft tegen deze primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft voorts op 6 mei 2019 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat het (primaire) besluit waar het verzoek aan hangt ziet op herziening van verzoekers uitkering over de periode van 1 maart 2018 tot 1 april 2019. Op dit moment is nog geen besluit genomen over de financiële gevolgen van de herziening. Het gaat hier dus om een wijziging van een rechtstoestand over een periode in het verleden, die geen acute financiële noodsituatie veroorzaakt. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van spoedeisend belang. Voorshands kan immers niet worden beoordeeld of en in hoeverre er ruimte zou kunnen zijn voor toewijzing van een voorlopige voorziening.
3. Voor zover verzoeker met zijn verzoek heeft beoogd dat met het oog op de toekomstige maandelijkse verrekeningen rekening wordt gehouden met een extra maand respijt, overweegt de voorzieningenrechter dat dit aspect buiten de reikwijdte van dit geschil ligt. Eventuele toekomstige verrekeningen liggen hier niet ter beoordeling voor. In deze procedure kan het immers alleen gaan over (de herziening over) de periode 1 maart 2018 tot 1 april 2019.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.