In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen TUI Airlines Nederland B.V. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Ibiza op 18 augustus 2017. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.600,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. TUI betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging van de vlucht, die meer dan drie uur bedroeg, deels het gevolg was van 'no-shows' van passagiers, wat volgens TUI een buitengewone omstandigheid is die hen vrijstelt van compensatieverplichtingen.
De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie, maar dat de vertraging deels was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, namelijk de 'no-shows'. De rechter stelde vast dat de vertraging door niet-buitengewone omstandigheden minder dan drie uur was, waardoor de vordering van de passagiers werd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat TUI niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging niet volledig aan hen kon worden toegeschreven. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om de gevolgen van 'no-shows' goed te beheren en de juridische implicaties van vertragingen in het kader van de Europese regelgeving. De zaak illustreert ook de rol van de rechter in het beoordelen van de omstandigheden die leiden tot vertraging en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in dergelijke situaties.