Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde belanghebbende] B.V., te [plaats] ,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Breedveld, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 12 juli 2016 ziek te melden bij zijn ex-werkgever. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser op de datum in geding, 19 juli 2018, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de WIA-aanvraag zorgvuldig was onderbouwd. Eiser had in beroep een neuropsychologisch rapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de medische rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door de verweerder in stand blijft. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.