In deze zaak heeft AirHelp Limited, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Reevers, wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Parijs naar Amsterdam op 19 januari 2018, die werd geannuleerd. AirHelp vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
Transavia betwistte de vordering en stelde dat AirHelp niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen kopie van het identiteitsbewijs van de passagier was overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de passagier haar vorderingsrecht aan AirHelp had overgedragen. Daarnaast voerde Transavia aan dat zij niet de juiste rechtspersoon was die gedagvaard diende te worden, aangezien de vervoersovereenkomst was gesloten met Transavia Airlines C.V. en niet met Transavia Airlines B.V.
De kantonrechter oordeelde dat AirHelp niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij niet had voldaan aan de bewijsvereisten voor de overdracht van het vorderingsrecht. Ook werd vastgesteld dat de verkeerde rechtspersoon was gedagvaard. De proceskosten werden toegewezen aan Transavia, en AirHelp werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis is uitgesproken op 24 juli 2019.