ECLI:NL:RBNHO:2019:6779

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
C/15/286278 / HA ZA 19-213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verjaring van eigendom

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met betrekking tot de erfgrens tussen hun percelen. De eisers stellen dat de juridische erfgrens door verjaring niet meer overeenkomt met de kadastrale erfgrens en dat gedaagden onrechtmatig een schutting hebben geplaatst op hun perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds april 2013 eigenaar zijn van hun perceel en dat gedaagden sinds april 2016 eigenaar zijn van het naastgelegen perceel. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden en verschillende stukken zijn ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfgrens door verjaring is komen te liggen op een andere plaats dan de kadastrale erfgrens. Dit is gebaseerd op de feiten dat eisers en hun rechtsvoorgangers gedurende meer dan 20 jaar het bezit hebben gehad van de betwiste grond, wat blijkt uit verschillende bezitsdaden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schutting van gedaagden voor het grootste deel op het perceel van eisers staat en heeft gedaagden bevolen deze te verwijderen. Daarnaast is gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding aan eisers voor de schade die is ontstaan door het onrechtmatig handelen.

De rechtbank heeft in haar vonnis de juridische erfgrens vastgesteld, de onrechtmatige verwijdering van de erfafscheiding door gedaagden bevestigd en hen veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.422,00 aan eisers. Tevens zijn gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 14 augustus 2019 door mr. J.H. Gisolf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/286278 / HA ZA 19-213
Vonnis van 14 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.J.M. Vernooij te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen zullen hierna enerzijds afzonderlijk [eiser] , [eiseres] en gezamenlijk [eisers] en anderzijds [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte wijziging (vermeerdering) eis tevens akte overlegging producties;
  • het tussenvonnis van 22 mei 2019 waarin een comparitie van partijen en plaatsopneming is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 juli 2019 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van mr. Van Eijck van Heslinga aan de rechtbank van 11 juli 2019 met opmerkingen op het proces-verbaal (die voor de uitkomst van de zaak niet van belang is).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds april 2013 eigenaar van het perceel met daarop een woning aan het [adres 1] . [gedaagden] is sinds april 2016 eigenaar van het naastgelegen perceel met daarop een woning aan het [adres 2] .
2.2.
Tot 1961 vormden beide voornoemde percelen één perceel. In 1961 heeft een splitsing plaatsgevonden. De schuur in de achtertuin van het oorspronkelijke perceel is vanaf de splitsing gaan horen bij het perceel [adres 1] Vanaf de schuur tot de achterkant van het perceel werd als erfafscheiding een laag hekje geplaatst.
2.3.
In 1976 heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden waarbij de hier genoemde percelen betrokken waren.
2.4.
In 1978 heeft de toenmalige eigenaar van [adres 2] tegen het in 2.2. genoemde lage hekje een schutting geplaatst. Een deel van deze schutting is op enig moment vervangen door een beukenhaag. In 1989 heeft de toenmalige eigenaar van [adres 2] de (resterende) schutting vervangen voor een coniferenhaag.
2.5.
Op 27 april 2004 hebben de toenmalige eigenaren van [adres 2] , W. Vlietstra en [naam 2] in aanwezigheid van de toenmalige eigenaar van [adres 1] , [naam 1] , de erfgrens door het kadaster laten aanwijzen. De destijds aanwezige erfafscheiding stond niet op de door het kadaster aangewezen erfgrens.
2.6.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de ligging van de erfgrens aan de achterzijde van hun percelen.
2.7.
Op 6 augustus 2018 heeft het kadaster in opdracht van [gedaagden] de erfgrens aangewezen. Partijen waren hierbij aanwezig.
2.8.
Bij brief van 20 augustus 2018 aan [eisers] heeft [gedaagden] medegedeeld dat hij het standpunt van [eisers] dat de erfgrens door verjaring is komen te liggen op de plaats van de toenmalige erfafscheiding (coniferen en beukenhaag), betwist. [gedaagden] heeft in deze brief aangekondigd in het voorjaar van 2019 een schutting te zullen plaatsen op de kadastrale erfgrens.
2.9.
Partijen hebben vervolgens verder gecorrespondeerd. Bij brief van 11 januari 2019 aan [eisers] heeft de gemachtigde van [gedaagden] medegedeeld dat [gedaagden] op korte termijn de schutting wil plaatsen. Bij brief van 4 februari 2019 heeft de gemachtigde van [eisers] (nogmaals) diens standpunt uiteengezet dat de juridische erfgrens door verjaring niet meer overeenkomt met de kadastrale erfgrens.
2.10.
[gedaagden] heeft tussen 11 en 13 februari 2019 de aanwezige erfafscheiding verwijderd, althans verplaatst, en een schutting geplaatst op de kadastrale erfgrens.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vordert na wijziging, althans vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de juridische erfgrens ten zuiden van de schuur/slaapkamer door verjaring niet meer overeenkomt met de kadastrale erfgrens ter plaatse, maar dat deze juridische grens is gelegen op een rechte lijn vanaf de zuidelijke gevel van de schuur/slaapkamer op 1 meter afstand van de oostelijke gevel (grenzend aan het erf van [gedaagden] ) van deze schuur/slaapkamer tot aan het punt aan de achterste grens van het erf waar deze zich momenteel bevindt zoals weergegeven in de situatieschets bij productie 4 van de dagvaarding of op een rechte lijn in goede justitie door de rechter te bepalen;
II. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] op 12 februari 2019 (of daaromtrent) de oorspronkelijke gemeenschappelijke erfafscheiding, lopend over de gehele lengte vanaf de schuur/slaapkamer tot aan het zuidelijke uiteinde van de beide erven zonder toestemming en daarmee op onrechtmatige wijze, hebben verwijderd;
III. voor recht zal verklaren dat de plaatsing van de erfafscheiding door [gedaagden] op 12 februari 2019 (of daaromtrent) over de gehele lengte vanaf de schuur/slaapkamer tot aan het zuidelijke uiteinde van de gemeenschappelijke erfgrens onrechtmatig heeft plaatsgevonden jegens [eisers] , in die zin dat deze erfafscheiding zonder toestemming voorbij de juridische erfgrens op het erf van [eisers] is geplaatst;
IV. 1. primair:
a. [gedaagden] hoofdelijk zal bevelen dat hij binnen veertien dagen na wijzing van het vonnis de schutting en het gaashek in het verlengde hiervan, die hij op 12 februari 2019 (of daaromtrent) heeft geplaatst, over de gehele lengte van de erfgrens, verwijdert en verwijderd houdt en binnen deze termijn het terras weer in de oude staat terugbrengt. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00 dan wel een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen dwangsom, voor elke inbreuk hierop, te betalen aan [eisers] ;
b. [gedaagden] zal bevelen binnen twee weken na te wijzen vonnis zorg te dragen voor herstel van schade die is toegebracht aan de goederen van [eisers] (weergegeven onder nummer 24 van de dagvaarding), te weten herstel van de oorspronkelijke erfafscheiding, beide terrassen, de tuin, de gevelbedekking van slaapkamer/schuur en terugplaatsen van originele of gelijkwaardige planten en struiken. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00 dan wel een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen dwangsom, voor elke inbreuk hierop, te betalen aan [eisers] ;
2. subsidiair:
a. [gedaagden] hoofdelijk zal bevelen dat zij binnen veertien dagen na wijzing van vonnis de schutting en het gaashek in het verlengde hiervan, die zij op 12 februari 2019 (of daaromtrent) hebben geplaatst binnen twee weken na wijzing van vonnis, over de gehele lengte van de erfgrens, verwijdert en verwijderd houdt en binnen deze termijn het terras weer in de oude staat terugbrengt. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00, dan wel een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen dwangsom, voor elke inbreuk hierop, te betalen aan [eiser] c.s;
b. een vergoeding zal toekennen van de schade vanwege het wegnemen van goederen en de beschadigingen aan bezittingen van [eisers] ter hoogte van € 5.422,00 te betalen aan [eisers] door [gedaagden] , binnen twee weken na wijzen van het vonnis, dan wel een bedrag dat de rechter billijk voorkomt;
3. meer subsidiair:
aan [eisers] een vergoeding van de door hen geleden schade toe te kennen vanwege het op onrechtmatige wijze in gebruik nemen van de strook grond, het wegnemen van goederen en de beschadigingen aan de bezittingen van [eisers] , ter hoogte van € 9.422,00 te betalen door [gedaagden] binnen twee weken na wijzen van het vonnis, dan wel het bedrag dat de rechter billijk voorkomt;
V. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten;
VI. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de nakosten volgens het liquidatietarief indien hij niet tijdig voldoet aan de veroordeling.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig inbreuk maakt op de eigendommen van [eisers] doordat [gedaagden] de schutting op een stuk grond heeft geplaatst dat weliswaar kadastraal hoort bij zijn perceel maar als gevolg van verjaring in eigendom toebehoort aan [eisers] . [gedaagden] heeft daarbij schade toegebracht aan bezittingen van [eisers] en dient die te vergoeden.
3.3.
[gedaagden] voert verweer tegen de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring

4.1.
Ter beoordeling staat allereerst of [eisers] als gevolg van verjaring de eigendom heeft verkregen van het stuk grond dat kadastraal tot het perceel van [gedaagden] behoort en dat door [gedaagden] in februari 2019 bij zijn perceel is betrokken. De rechtbank zal dat stukje grond gemakshalve ook aanduiden als “de betwiste grond”.
4.2.
Volgens [eisers] is de betwiste grond door verjaring zijn eigendom geworden. De erfgrens loopt daardoor op de plaats waar vóór 11 februari 2019 een lage schutting tegen de coniferen stond, en waar een beukenhaag stond. Voordien stonden daar een schutting en laag hekwerk. Deze vormden al sinds ten minste 1961 de erfafscheiding tussen de percelen. Deze grens loopt in een rechte lijn vanaf de zuidelijke gevel van de schuur/slaapkamer van [eisers] , op 1 meter afstand van de oostelijke gevel daarvan, tot aan het punt aan de achterste grens van het erf waar deze zich momenteel bevindt, aldus [eisers]
Hij en zijn rechtsvoorgangers hebben gedurende meer dan 20 jaar het bezit hebben gehad van de betwiste grond. Dit blijkt uit de volgende bezitsdaden:
  • het aanleggen van het terras dat deels op de betwiste grond ligt;
  • het plaatsen van bielsen op de betwiste grond;
  • beplanting van de border op de betwiste grond;
  • het aanleggen van stroomkabels in de betwiste grond; en
  • het plaatsen van de deur van de schuur/slaapkamer in 1990 die uitkomt op de betwiste grond.
4.3.
[gedaagden] betwist dat sprake is van verjaring. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van bezitsdaden van [eisers] Het zijn steeds de eigenaren van [adres 2] geweest die schuttingen en beplantingen op en nabij de erfgrens hebben geplaatst en betaald. De vraag is bovendien of de aanwezigheid van het lage hekje tot verjaring kan leiden, aangezien daar overheen gestapt kan worden. Verder was de grond naast erfafscheiding door [eisers] niet ingevuld, er was geen border of beplanting, aldus [gedaagden] Het bezit heeft in ieder geval geen 20 jaar onafgebroken geduurd.
4.4.
De rechtbank overweegt dat indien [eisers] en/of de eerdere eigenaren van [adres 1] gedurende 20 jaar het bezit hebben gehad van de betwiste grond (dat volgens de kadastrale gegevens bij het perceel van [gedaagden] hoort) [eisers] op grond van artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als gevolg van verjaring eigenaar is geworden van dat stuk grond. Blijkens artikel 3:107 lid 1 BW is bezit het houden van een goed voor zichzelf. Bezit verkrijgt men door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen, waarbij de ander (in dit geval [gedaagden] en/of zijn rechtsvoorgangers) naar verkeersopvattingen zijn bezit verliest (artikel 3:113 BW).
4.5.
De rechtbank oordeelt dat de betwiste grond voor februari 2019 deel uitmaakte van de tuin van het perceel van [eisers] . Ook optisch. Het aanleggen van het terras met bielsen, van de border (al dan niet met beplanting), van de stroomkabels en het plaatsen van de deur van de garage/slaapkamer, uitkomend op het betreffende stuk grond, moeten als bezitsdaden van [eisers] en zijn rechtsvoorgangers worden aangemerkt. Daarnaast is tijdens de plaatsopneming gebleken dat [eisers] stenen, dakpannen, tegels en rommel achter het tuinhuis van [eisers] op de betwiste grond lagen en dat er een aan [eiser] toebehorende sering stond. Ook het plaatsen van deze zaken duidt op het houden van de grond voor zichzelf. Onbetwist heeft [gedaagden] gelaten dat deze situatie zich al voordoet vanaf, in ieder geval, de jaren zestig van de vorige eeuw. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat [eisers] en zijn rechtsvoorgangers vanaf die tijd bezitter zijn geweest van de betwiste grond.
4.6.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat in 1976 een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden waarbij de beide percelen betrokken waren. Als gevolg hiervan zijn volgens [gedaagden] nieuwe rechten ontstaan, waardoor een eventuele verjaring niet eerder dan in 1977 kan zijn aangevangen. Aangezien [eisers] dit niet, althans onvoldoende heeft betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat er in 1976 inderdaad een ruilverkaveling is geweest. [gedaagden] kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de ruilverkaveling (titel)zuiverende werking heeft, ook voor voltooide en lopende verjaringstermijnen. Echter, dat [eisers] , althans zijn rechtsvoorgangers, de betwiste grond ook daarna in bezit hebben gehad, heeft [gedaagden] in het licht van de met foto’s onderbouwde stellingen van [eisers] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet op de aanvang van de verjaringstermijn van 20 jaar in 1976, is de eigendom van het betreffende stuk grond in 1996 van rechtswege overgegaan op [eisers]
4.7.
[gedaagden] heeft verder aangevoerd dat de toenmalige eigenaren van de beide percelen in 2004 een kadastrale uitmeting hebben laten doen en dat toen is geconstateerd dat de (kadastrale) erfgrens vanuit het midden van de beukenhaag aan de achterzijde van zijn perceel loopt. Tussen de toenmalige eigenaren [naam 2] en [naam 1] is toen de afspraak gemaakt dat de betwiste grond eigendom was van [naam 2] en [naam 3] en dat die grond door [naam 1] mocht worden gebruikt zolang hij daar woonachtig was. Op dat moment is er om praktische redenen voor gekozen om de situatie niet direct in overeenstemming met de kadastrale aanwijzing te brengen, aldus [gedaagden]
4.8.
De rechtbank oordeelt dat deze afspraak tussen [naam 2] en [naam 1] er niet toe heeft geleid dat het (reeds als gevolg van verjaring door de rechtsvoorgangers van [eisers] in eigendom verkregen) stuk grond in eigendom is teruggegaan naar de rechtsvoorganger van [gedaagden] Het betreft immers slechts een persoonlijke afspraak, die op zich niet kan leiden tot overdracht van het eigendomsrecht. Voor eigendomsoverdracht was immers een leveringshandeling nodig. En die heeft niet plaatsgevonden.
4.9.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank [eisers] in zijn standpunt dat de erfgrens als gevolg van verjaring loopt op 1 meter van de oostelijke grens van de garage/slaapkamer van [eisers] en vervolgens recht naar achteren. Dit betekent dat de schutting van [gedaagden] in elk geval voor het overgrote deel op het perceel van [eisers] staat, zodat [gedaagden] deze dient te verwijderen.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen.
4.11.
Ook de primaire vordering tot veroordeling van [gedaagden] tot het verwijderen en verwijderd houden van de schutting en het gaashek, is, evenals de in dit verband gevorderde dwangsom toewijsbaar, met dien verstande dat [gedaagden] (enkel) zal worden veroordeeld de schutting en het gaashek te verwijderen en verwijderd te houden voor zover deze staan op het perceel van [eisers] De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
Schade
4.12.
Verder is in geschil of [gedaagden] gehouden is om de door [eisers] gestelde schade te herstellen, althans te vergoeden. Volgens [eisers] bedraagt die schade
€ 5.422,00.
4.13.
[gedaagden] betwist dit en heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat hij niet aansprakelijk kan zijn voor schade omdat de werkzaamheden door [naam 4] zijn uitgevoerd en dat hij zelf niet op het perceel van [eisers] aanwezig was. Daarnaast betwist [gedaagden] de hoogte van de schade.
4.14.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagden] aan [naam 4] de opdracht heeft gegeven om zaken die eigendom zijn van [eisers] , te verwijderen. Tevens staat vast dat [gedaagde 1] [naam 4] hierbij heeft geholpen en dat [gedaagden] niet heeft ingegrepen toen [eiseres] hem hierop aansprak. De rechtbank oordeelt dat deze handelwijze van [gedaagden] ten opzichte van [eisers] een onrechtmatige daad oplevert en dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan ontstane schade van [eisers]
4.15.
Hoewel [eisers] de gestelde schade met foto’s voldoende heeft onderbouwd en [gedaagden] deze onvoldoende heeft weersproken, zal de rechtbank de vorderingen om [gedaagden] te veroordelen tot het terugbrengen van het terras in oude staat en het zorgdragen voor herstel van schade aan de goederen van [eisers] afwijzen, aangezien de rechtbank bij toewijzing daarvan een executiegeschil voorziet.
4.16.
In plaats daarvan zal de subsidiaire vordering tot vergoeding van schade worden toegewezen. [eisers] heeft het door hem gevorderde bedrag van € 5.422,00 onderbouwd met prijsopgaven van Peter Bossen Tuinaanleg-Onderhoud & Boomverzorging en van Kwekerij Weigelia. De rechtbank volgt [gedaagden] niet in zijn verweer dat deze prijsopgaven onvoldoende zijn onderbouwd. Weliswaar stelt [gedaagden] dat de in de offerte genoemde bedragen, bijvoorbeeld voor een sering, te hoog zijn, maar hij heeft dit verweer niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. De rechtbank gaat daarom uit van de offerte van Peter Bossen Tuinaanleg-Onderhoud & Boomverzorging. De vordering tot schadevergoeding is toewijsbaar tot een bedrag van € 5.422,00.
4.17.
Ten slotte heeft [eisers] meer subsidiair een vergoeding gevorderd voor de waarde van het betreffende stuk grond. Deze vordering zal gelet op hetgeen in 4.9 is overwogen en de in dat verband toewijsbare verklaring voor recht, worden afgewezen. Het eveneens toewijzen van een vergoeding van de waarde van de grond zou immers dubbelop zijn.
4.18.
Bij deze uitkomst van de procedure zal [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [eisers] tot op heden worden begroot op:
dagvaarding € 103,80
griffierecht € 914,00
salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief II, € 543,- )
Totaal € 2.103,80
4.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar op de wijze als hieronder is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de juridische erfgrens ten zuiden van de schuur/slaapkamer door verjaring niet meer overeenkomt met de kadastrale erfgrens ter plaatse, maar dat deze juridische grens is gelegen op een rechte lijn vanaf de zuidelijke gevel van de schuur/slaapkamer op 1 meter afstand van de oostelijke gevel (grenzend aan het erf van [gedaagden] ) van deze schuur/slaapkamer tot aan het punt aan de achterste grens van het erf waar deze zich momenteel bevindt zoals weergegeven in de situatieschets bij productie 4 van de dagvaarding,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden] op 12 februari 2019 (of daaromtrent) de oorspronkelijke gemeenschappelijke erfafscheiding, lopend over de gehele lengte vanaf de schuur/slaapkamer tot aan het zuidelijke uiteinde van de beide erven zonder toestemming en daarmee op onrechtmatige wijze heeft verwijderd,
5.3.
verklaart voor recht dat de plaatsing van de erfafscheiding door [gedaagden] op 12 februari 2019 (of daaromtrent) over de gehele lengte vanaf de schuur/slaapkamer tot aan het zuidelijke uiteinde van de gemeenschappelijke erfgrens onrechtmatig heeft plaatsgevonden jegens [eisers] , in die zin dat deze erfafscheiding zonder toestemming voorbij de juridische erfgrens op het erf van [eisers] is geplaatst,
5.4.
beveelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de schutting en het gaashek in het verlengde hiervan, die hij op 12 februari 2019
(of daaromtrent) heeft geplaatst, voor zover deze staan op het perceel van [eisers] , over de gehele lengte van de erfgrens, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag. Voor elke dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00, te betalen aan [eisers] ,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] om binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan [eisers] te betalen een schadevergoeding van € 5.422,00 vanwege het wegnemen van goederen en beschadigingen aan bezittingen van [eisers] ,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 2.103,80,
5.7.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart de in 5.4 tot en met 5.7 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wij het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: CHL